Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9
(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina π2]
| |
[Dichtbloemen, bij de naburen geplukt]De zangster, aan 't gewoel ontvloden,
In 't loof van popel en struweel,
Zit mijmrend op een bank van zoden
Aan 't eenzaam burgtkasteel.
Daar in haar stil gepeins verloren,
Wordt ze onverhoeds gewekt:
Er stijgen zangen uit dien toren!
't Geschal der vooglen laat zich hooren,
In 't loover, dat haar dekt!
En, rijzende uit haar mijmeringen,
Ontwaakt haar lust weldra:
Den zang, dien ze uit het slot hoort dringen,
De toonen, die de vooglen zingen,
Neurt ze op haar snaren na.
Snelpersdruk van SURINGAR. |
|