Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9
(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
[pagina 74]
| |
Zoo even zat hij aan mijn zij'
En hield op u den blik,
En sprak weer: ‘Hij heeft veel van mij,
Maar toch geen neus als ik.’
Dat dunkt mij-zelf: hij is te plat;
Maar zoo gij toch zijn neus niet hadt,
Zeg, lieve beeldtnis van mijn man!
Hoe kwaamt gij aan uw neusje dan?
Slaap, jongen! slaap. Wat vader zegt
Is wis maar spotternij,
En hadt gij ook zijn neus niet regt,
Heb toch een hart als hij.
|
|