Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 71] [p. 71] De wijsgeer en de zon. de wijsgeer. Gij, trotsch gestarnte, dat daar vonkelt in de lucht, Voortreflijkste aller hemellichten, Bezongen in zoo veel gedichten! Wat zijt gij de aarde nut! gij geeft haar bloem en vrucht; Verkleumt zij, gij verwarmt haar weder; Gij smelt het ijs in meir en vloed; Gij geeft het goud zijn glans, den diamant zijn gloed, En kleurt de vooglen kuif en veder; Gij zijt zoo heerlijk schoon en goed, En schiet uw stralen daaglijks neder! - Zeg, trotsch gestarnte, dat daar vonkelt in de lucht! Hoe wassen toch die stralen weder? [pagina 72] [p. 72] Hoe geeft ge warmte en licht? hoe kleurt ge bloem en vrucht En diamant en goud en aller vooglen veder? Van waar die pracht, die heerschappij, Die wondre loop door 't ongemeten? Hoe rijst en daalt en schittert gij? Ik zou dat alles gaarne weten... de zon. Dwaas! vraag het aan mijn Schepper - niet aan mij. Vorige Volgende