Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] Voor mijn hond. Alard is dood. Een traan ontsprong mijne oogen, Toen hij de zijne sloot; Ik schaam mij 't niet: ik ben bewogen: Alard is dood. Hij hing me aan 't lijf; hij kleefde me aan de kleeren, Hij kwispelde aan mijn zij'; Nog stervend sloeg hij menig keeren Het brekend oog op mij. Hoe dikwijls lag hij naast mij op de zoden Aan gindschen eik, als ik, de stad In 't vreedzaam avonduur ontvloden, Te peinzen en te mijmren zat! [pagina 64] [p. 64] 'k Wil aan dien eik voor hem een grafterp stichten: Hij heeft die eer verdiend. Beschijnt hem minzaam, hemellichten! Hij was mijn trouwste vriend. Vorige Volgende