Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 49] [p. 49] Rhijnwijnlied. Bekranst met loof den volgeschonken beker, En drinkt hem leeg, den Rhijn ter eer! Mijnheeren, neen! in heel Euroop voorzeker Groeit zulke wijn niet meer. Wij koopen dien bij Polen noch Hongaren Noch bij een Franschen Spring-in 't veld; Wie aan den Rhijn geen haard heeft en altaren, Besteê bij hen zijn geld! Ons eigen erf voorziet hier onzen kelder; De wijn ware anders niet zoo goed, Zoo zuiver niet, zoo tintlend noch zoo helder, Noch zoo vol geur en gloed. [pagina 50] [p. 50] Maar overal (wij willen 't niet verbloemen) Wordt zulke soort hier niet gegaârd: 'k Weet bergen ook op Duitschen grond te noemen, Hun breede plaats onwaard. In Thuringen, bij voorbeeld, vrienden! groeijen Ook druiven, en 't gewas heet wijn, Doch water is 't! men kan er niet van gloeijen - En niet bij vrolijk zijn. Op 't Ertsgebergt'... daar valt geen tros te plukken, Daar wordt geen droppel wijn gebouwd: 't Geeft zilver slechts en ruwe kobaltstukken En soms wat nestig goud. De Bloksberg... bah! daar gieren alle winden Langs d'onbewassen, steilen top; Daar noodt de droes des middernachts zijn vrinden, En danst er met hen op. Maar aan den Rhijn... daar gloeit de druif ons tegen! Gezegend driewerf zijt ge, o Rhijn! Daar zwelt zij langs de heuvlen allerwegen: Zij zwelt van zulken wijn! [pagina 51] [p. 51] Drinkt, broeders! drinkt, en laat ons vrolijk danken, En laat ons dankbaar vrolijk zijn, En wie van ons bedroefden kent of kranken, Hij schenk' hun dezen wijn! Vorige Volgende