Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 46] [p. 46] De vrijheid der drukpers. Eene fabel. Men wil, dat voor verscheiden jaren, Misschien voor honderd, of nog meer, De dieren, toen verzot op eer, Zoo volgepropt van wijsheid waren Als nu de menschen ongeveer: Zij letterblokten evenzeer. De rammen waren meest scribenten, Meest de andren lezers en studenten, En de oppercensor was een beer. Daar stroomde op eens een zee petities aan: 't Was langer niet meer uit te staan, [pagina 47] [p. 47] Dat door een beer gekeurd moest wezen Wat mogt gedrukt zijn en gelezen: ‘Dat was barbaarschheid!’ riep een zwijn: ‘Gedachten moesten tolvrij zijn.’ De leeuw, na rijp beraad, scheen d'eisch gegrond te vinden: Hij liet terstond de beeren binden, En bij een breed plakkaat werd de eedle schrijverij Ontboeid verklaard en vrank en vrij. Pas had de koning dus gesproken, Of dijk en dam was doorgebroken: De schrandre rammen zwegen stil; Maar pad en slang en krokodil En scorpioen en draak en adder En al wat zwelt van gif en zwadder, Vereend met al wat walglijk is, Met meirkat, zeekalf, hagedis, Met ezels, uilen, varkens, apen, Hoe sluw of bot of hoe wanschapen, Het mogt van vleesch zijn of van visch, Verzaamden zich uit alle staten, En schreven boeken en traktaten; [pagina 48] [p. 48] Bedilden zetel en altaar, En wisten alles op een hair; Bewezen 't ieder zonneklaar, En hutselden het een door 't aâr, Alsof het moes en poespas waar. De koning, doof van al 't gekrijsch, Schudde, ontevreden, kop en manen: ‘Door de ondervinding werd ik wijs, ‘Oproerig tuig van onderdanen! ‘Ik rekende op een reinen zin, ‘Op pligtgevoel en waarheidsmin, ‘Op afschuw van bedrog en logen: ‘Ondankbren, ik ben snood bedrogen! ‘Gij zijt de pest van beemd en bosch... ‘Laat,’ riep hij eindlijk, ‘laat de beeren maar weer los!’ Vorige Volgende