Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] De hen. Een kloeke hen, die ei aan ei Met onvermoeiden ijver lei, Deed, als het werk was afgeloopen, Het keelgat en den snavel open, En kraaide en kreet naar elken kant, Als stond de gansche schuur in brand. Een achtbaar wijsgeer van die dagen, Een deftige kalkoensche haan, Kon dat gekakel niet verdragen, En sprak de schreeuwster plegtig aan: ‘Hoor, vrouw! gij moest dat tieren laten; Mijn ooren suizlen van 't geluid; [pagina 42] [p. 42] Het kan uw werk volstrekt niet baten: Zwijg, leg het ei, en daarmeê uit.’ ‘Wat!’ riep de kip, ‘gij domme Steven, Die voortreedt als een schrander man! Is dan 't gebruik u vreemd gebleven? Wanneer mijn werk is uitgegeven, Dan kraai ik er, zoo luid ik kan, Een gunstige recensie van.’ Vorige Volgende