Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 33] [p. 33] Krijgslied. 't Is oorlog, oorlog! - God van vrede! Red ieders have! spaar de mijn'! 't Vernielend zwaard ontvlood de scheede: Ik wil de schuld er niet van zijn. Waar kroop ik weg, wanneer ik 's nachts de schimmen Der wreed verslaagnen, met misbaar, Bebloed en bleek, zag voor mijn sponde klimmen? Waar vlood ik hun gejammer? waar? Wat ving ik aan, als duizende verwonden, Verminkten, voor mijn roem-alleen, Misvormd en bleek en kermend voor mij stonden, Of stervend kropen om mij heen? [pagina 34] [p. 34] Als vader, moeder, bruid en gade, nu verlaten, Zoo rijk aan zegen vóór 't gevecht, Wanhopig en in rouw verzonken zaten, En daagden mij voor God in 't regt? Als hongersnood en tal van booze kwalen, Dat vreeslijk nawee van den strijd, Vergrijsd en blond in 't eigen graf deed dalen, Met op mijn kop gehoopt verwijt? Wat hielp me een troon en al de pracht der hoven, Een bed van purper en satijn?... 't Is oorlog, oorlog! - God daar boven! Ik wil de schuld er niet van zijn. Vorige Volgende