Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9
(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
[pagina 30]
| |
Wat stijgt zij grootsch haar baan ten top,
Dat onbegrijplijk wonder!
Zoo gaat zij iedren ochtend op
En elken avond onder.
Zij warmt en licht, zij rijst en staat
In Pruissen en in Polen,
Nu flaauw, dan hel; nu vroeg, dan laat,
Naar God het heeft bevolen.
Want niet van zelf, voorzeker neen!
Zou zij haar loop volënden;
Geen wagen vindt den weg alleen:
Hij kan zichzelv' niet wenden.
En daar de zon dat ook niet kan,
Zich toomen kan noch vieren,
Zoo dient haar wel een wijzer man
Te leiden en te stieren.
Die leidsman meent met ons het goed:
Dat moogt gij vrij vertrouwen;
Hij strooit zijn gunst in overvloed,
En laat zich niet aanschouwen.
| |
[pagina 31]
| |
Hij zorgt en waakt voor hof en kluis,
Voor vee en menschen beide;
Hij geeft den tuin ons achter 't huis,
En onze koe de weide.
Hij geeft u melk en brood en fruit
En grond voor elke trede,
En waar gij heengaat, in of uit,
Daar gaat Hij heimlijk mede.
Hij kent en ziet uw doel, uw daad,
Uw blijdschap en uw smarte;
Hij raadt u, zoo gij hoort naar raad,
En mint u steeds van harte.
De zon, met al haar glans en gloed,
De starren met haar stralen,
De bronnen en de breede vloed,
De bergen en de dalen;
De bloemen, die uw voet vertreedt,
De bosschen en de hagen,
't Zijn zoomen aan het prachtig kleed,
Dat Hij heeft omgeslagen;
| |
[pagina 32]
| |
't Zijn boden, die zijn magt alom -
Alom zijn goedheid prijzen;
't Zijn siersels aan het heiligdom,
Dat Hij zich op deed rijzen.
Dat heiligdom is heel natuur,
Zoo schoon als ongemeten;
Zijn liefde lonkt er ieder uur
Door ruiten en door reten.
Hij-zelf woont onbekend er in,
En laat zich niet doorgronden.
Weest rein van hart en vroom van zin:
Zoo wordt Hij soms gevonden.
|
|