Gezamenlijke dichtwerken. Deel 7-9
(1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
Maar nu, nu kruis en dool ik rond,
Als 't vischjen in den vloed!
Gegroet, gij, rijkgetooide grond!
Gij, boomen! weest gegroet!
twee stemmen.
Wat staan zij hoog en diep en digt,
In allerlei fatsoen!
En ieder kent en doet zijn pligt
En maakt het koel en groen.
drie stemmen.
Heb dank, gij, Bouwheer van 't heelal!
Voor zulk een heerlijk woud;
Voor al die vooglen zonder tal
In dat ontelbaar hout!
recitatief.
Soms bootsten wel de rijke liên
Die wondre bouwkunst na:
fugato.
Zij pootten dan een stek of tien
In de aarde met een spa;
Zij kweekten dan wat heesters aan,
Wat struiken langs een pad,
| |
[pagina 7]
| |
En dachten dan: Wat schoone laan,
Wat prachtig bosch is dat!
recitatief.
Dan kwam de tuinman, jaar aan jaar,
En gaf het werk zijn zwier;
Hij schoor de boomen met een schaar,
Gelijk een dorpsbarbier:
tutti.
Maar snijerskunst en poppenspel
Was heel die kweekerij,
En gij, natuur! men zag het wel,
Gij droegt geen struikje bij.
tuttisimi.
En gij, natuur! men zag het wel,
Gij droegt geen struikje bij,
Want snijerskunst en poppenspel
Was heel die kweekerij.
koor.
De sofa past den hoofschen heer,
Den koning voegt de troon;
Wij zitten hier in 't mos ter neer
En vinden 't al zoo schoon;
| |
[pagina 8]
| |
Wij danken hier voor 't zoet genot,
Voor 't welgesleten uur,
Voor 't heerlijk bosch den goeden God,
En moederlief Natuur.
|
|