Gezamenlijke dichtwerken. Deel 4-6(1855-1856)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] De wettige zoon. De vrouwe des keizers voorzag nu haar dood; Reeds werden haar lippen als ijs en als lood: ‘o Keizer!’ zoo sprak zij, ‘verneem het dan nu: Van al mijn drie zonen is één maar van u.’ De keizer stond bleek en vergramd en ontsteld, Maar deed om zijn twijfel zichzelven geweld: ‘'k Vergeef u den gruwel, hoe zwart hij ook zij, Maar noem mij den zoon, die moet heerschen na mij.’ De vrouwe des keizers bedacht zich zoo lang; Het moederhart sloeg zoo onrustig en bang; Zij minde haar drietal van zonen zoo zeer, En aarzelde en sprak niet en leefde niet meer. [pagina 84] [p. 84] De keizer van Rome voorzag nu zijn dood; Reeds werden zijn lippen als ijs en als lood: ‘Jeruzalems koning beklimm' dan mijn troon, Tot dat hij dien ruim' voor mijn wettigen zoon.’ Jeruzalems koning beval met zijn staf Het lijk van den keizer te storen in 't graf; Het lijk van den keizer, zoo broos en zoo loom, Te binden, regt-op, aan den stam van een boom. Toen bood hij den zonen een pijl en een boog, En zwoer bij zijn kroon en de goden omhoog, Dat hij, die het hart zou doorboren van 't lijk, Den scepter zou zwaaijen, als vorst van het rijk. Het lijk van den keizer stond steil op den grond, En de oudste der prinsen treedt nader terstond, En mikt, onbewogen, met vinger en oog, En schiet zijnen pijl, dat het snort, van den boog. De pijl vloog geweldig en gonzend daar heen, En kliefde den schedel des keizers van een; Toen nadert de tweede met rustigen stap, En zet, onverwrikt, onverschrokken, zich schrap. [pagina 85] [p. 85] Hij spant zijnen boog met bedaard overleg: De pijl siste snel als een bliksemstraal weg, En trof en doorgriefde den zielloozen vorst, En stak hem door vleesch en door been in de borst. Jeruzalems koning zag rondom zich heen, Waarom niet de jongste der prinsen verscheen: De jongste der prinsen bleef roereloos staan, En zag met ontzetting het schriktooneel aan. Men wrong in zijn handen den pijl en den boog; Toen hief hij den blik in vervoering omhoog, Vertrapte den boog en den pijl in het slijk: ‘Ik martel niet’ riep hij, ‘o vader! uw lijk!’ Jeruzalems koning trad af van den troon, En gaf aan den jongste der prinsen de kroon. ‘Herneem’ sprak de koning, ‘uw zetel van mij: o Volken! de zoon van uw keizer is hij.’ elton. Vorige Volgende