Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3(1855)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Tevredenheid. Deluded on from scene to scene, We never end, but still begin, By flatt'ring Hope betray'd; I'm weary of the painful chace Let others run this endless race To catch a flying shade. duck. Laat wagen wat zich wagen wil En bank en diepte peilen; Ik hou aan eigen haard mij stil En spaar aan strand mijn zeilen. Laat worstlen om de schim der eer, Wie 't hart aan schijn vergapen; Het bulder' op 't onstuimig meir: Ik kijk eens buiten uit naar 't weer En leg mij t'huis te slapen. [pagina 58] [p. 58] De juffer, die zich Eerzucht heet, Ligt nimmer in mijne armen; Men zegt het kost hem doodlijk zweet, Die zich door haar laat warmen. Haar blikken schieten vuur en vonk En schittrend zijn haar kleeren; Maar wee, wie 't houdt voor echten pronk: Haar lonk is een boelinnenlonk En valsch zijn al haar veren. In 't eerst kraamt ze al haar schoonheid uit Met tooijen en blanketten; Maar deerlijk plaagt zij d'armen buit, Dien ze ophaalt in haar netten. Van daag geeft ze eens wat roem en rang En andre snuisterijen; Maar zelden duurt dat geven lang, En morgen gaat zij d'ouden gang Met andren, die haar vrijen. [pagina 59] [p. 59] In 't eerst vertoont ze een grootsch tafreel, En lokt u derwaarts mede, Maar naauwlijks overziet gij 't heel, Of reeds vertoont ze een tweede: Gij grijpt in 't rond, maar woelt en wart In duizende verschieten; Gij tast in 't wild naar licht en zwart, Maar hijgen mag uw dorstig hart, Doch nimmer iets genieten. Laat hunkren dan naar glans en goud, Wie lust heeft haar te hooren; Laat luistren wie van sprookjes houdt: Ik stop uit angst mijne ooren; Laat hopen, wie naar wondren haak', Op de uitkomst der vertelling: Een ieder heeft zijn eigen smaak: Ik kamp om geen onwis vermaak Met een gewisse kwelling. [pagina 60] [p. 60] Terug dan met uw tooverzang, Gij loos vermomde logen! Nooit ruil ik willens rust voor rang Noch vrijheid voor vermogen. Laat storten met haar waan en pracht, Het zij Carthaag of Romen; De vriendschap zegt mij goeden nacht, De liefde spreidt mijn sponde zacht: Ik kreun mij aan geen droomen! Laat brallen dan van top en troon Wie staf of scepter beuren; Aan kindren schijn' het purper schoon: De ziel zit in geen kleuren. Laat kruipen wie in 't juk zich sluit, Het zij van goud of ijzer: Ik lach de trotsche slaven uit, Ik gruw van elk vergulden guit En wensch de dwazen wijzer. Vorige Volgende