Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3(1855)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Tranen. Loodzwaar weegt de rampspoed neer Op het krimpend harte; Angstig hijgt de ziel naar lucht, Onder 't wigt der smarte. Droeven, neen, niet onverhoord Vliegt die zucht daarhenen; De Almagt stond u tranen toe: Droeven, gij moogt weenen. Ja, hoe fel het noodlot zweep, Losbarste in orkanen, Toch nog heeft het zuur zijn zoet, Toch de smart haar tranen. [pagina 48] [p. 48] Plengt hen, droeven! stort hen uit, Wie te zwaar moet tillen! De Almagt stond u tranen toe Om dat leed te stillen. o, Ik heb den troost geproefd, Dien de tranen brengen, En alleen de smart beklaagd, Die geen traan kon plengen. Tranen rollen 't wigt van 't hart, Dat in 't wee wil stikken; Als de ziel van dorst versmacht, Laven ze en verkwikken. Oost noch West heeft sap noch kruid, Die den lijder troosten; Tranen zijn hem rijker schat Dan het West en 't Oosten. Droeven, beurt dan 't hoofd omhoog Door uw jammren henen; Schaatren mag de dartle vreugd, Maar de smart mag weenen. Vorige Volgende