| |
| |
| |
Verjaargroet aan mijne vrouw.
Rooft de barre najaarslucht,
Die door beemd en bosschen zucht,
Floraas en Pomonaas zegen;
Voert zij, langs het treurig veld,
Dat tot enkel dras versmelt,
Ons den bangen winter tegen;
Huift zij de aarde in rouwlivrij:
Zorgen, gaat mijn deur voorbij.
Zie! of is 't een zinbedrog?
Zie, de hemel glimlacht nog
Op de kaalgekuifde abeelen;
Zie, de bleekverschoten zon
| |
| |
Lonkt nog eens op beek en bron,
Wekt nog eens de veldgespelen,
En doorgloeit mij ziel en zin...
Lachjes, treedt mijn woning in.
't Is er vreugde, 't is er feest!
Blijdschap, stroom in hart en geest,
Stem en snaren, klinkt en mengelt!
Kinders, plukt het laatste kruid
Nog het dorrend bloembed uit:
Breidt en vlecht en strikt en strengelt,
Juicht en speelt, met zang en dans:
Moeders feestdag schittert thans.
Welkom, welkom, blijde dag!
Spilt ge om ons dien zomerlach,
Lonkt gij 't jubel toe van verre?
Trotsche, spreek! of stijgt uw waan,
Dat gij 't licht hebt op zien gaan,
't Eerste licht dier schoone sterre,
Sterre, die mij lieft en leidt
En geen verdre glansen spreidt?
| |
| |
Dierbre, mij aan 't hart geboeid!
Voelt gij, hoe het klopt en gloeit?
't Is me een lust, u vast te pressen.
Moeder van mijn bloeijend kroost!
Ziet gij, hoe 't u kust en koost
En u streelt naar vaders lessen?
Schat, wiens hoogen prijs ik ken!
Weet gij wel hoe rijk ik ben?
Ja, verhoog uw laatsten blos;
Lach, natuur! nog eens ons tegen;
Hemel, sla langs lucht en grond
Nog eens weer een aanblik rond,
Als een zinbeeld van uw zegen...
Maar, gelukkig door uw trouw,
Wat nog mis ik, lieve vrouw?
Wat nog?.. ja! waar doolt mijn drift?
'k Mis een nieuwe liefdegift,
Waar uw jaarfeest meê moog pronken!
Liefde slechts is uwer waard,
| |
| |
Maar ik heb er geen bespaard;
'k Heb ze in eens u weggeschonken...
Neen, wat vreugd en feest gebiedt,
Meer te schenken heb ik niet.
Doch u wenschen... ja ik toch!
Maar wat wensch ontbreekt er nog,
Welk een zucht ontgleed mijn borst,
Die ooit anders smeeken dorst,
Dan gebloemt' op al uw treden?
Och, wat pligt en feest begeer',
'k Heb voor u geen wenschen meer.
Neem dan, neem wat reeds u hoort,
Ziel en zucht en hart en woord,
Neem nog eens dan ze allen tevens;
Neem dan, u op nieuw gewijd,
De offers van mijn lentetijd
Voor den cijns des zomerlevens;
Bloesem voor de najaarsvrucht,
Duurzaam in de winterlucht.
|
|