Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3(1855)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 29] [p. 29] Het huwlijkshulkje. Roeijers op de stiller baren! Taalt gij naar gewaagder zee, Wilt ge in 't huwlijkshulkje varen, Neemt een goed gezelschap meê. Mooglijk dekt de nacht de stroomen, Eer gij landt aan beter oord; Hoe dan d'avond doorgekomen, Hadt ge een kwaden gast aan boord? Mooglijk razen vloed en winden En het krakend kieltje giert; Wie dan zal de reven binden, Als geen ander 't roer bestiert? [pagina 30] [p. 30] Wijslijk, als gij zee wilt bouwen, Goed geleî dan scheep gepraaid; Zorglijk eenen koers gehouên, En op eenen boeg gedraaid! Dan gestuurd met zachte gangen, Raadgepleegd met stroom en peil; Rustig, schoon gij wind moet prangen, Maar een waakzaam oog in 't zeil. Dan moog buiten 't onweer loeijen, Binnen zijn kompas en kaart; Laat het ebben, laat het vloeijen, 't Zegt niet, als gij spelevaart. Lieflijk dan, de klip te schuren, Als het scheepje vlot en drijft; Lieflijk dan, het moedig sturen, Wee dan hem, die ankren blijft. Roeijers, laat de zwaarden neder, Hijscht de zeilen! vaart op buit! Kiest de liefde maar tot reeder - En de trouw tot bootsman uit. Vorige Volgende