Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3(1855)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 178] [p. 178] Bij het lijkje van een Kind. 't Kruipend rupsje, moê gekropen, Afgetobd in de enge cel, Brak zijn kluisje fladdrend open, Klapwiekte uit zijn dorre schel. Zie, daar wiegt het, zie, daar zweeft het, Aardschen damp en druk ontvlugt; Hooger vliegt het, hooger leeft het, Zat gespeeld in lager lucht. Voedster, droog de natte wangen, Tuur niet op de doode pop, Blijf niet aan het webje hangen: 't Vlindertje is niet weer te vangen: 's Hemels englen vingen 't op. Vorige Volgende