Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3(1855)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 134] [p. 134] [Droomen] Toen ik, na een matten dag, Moê en loom te sluimren lag Onder 't hangend loof der boomen, Zweefde, langs den schaduwgrond, Heel de rei van tooverdroomen, Loerende op de looverspond', Mijn bemoste slaapsteê rond. Eensklaps stort er me een op 't lijf: Waar gevloden? ik verstijf! 'k Hoor de donders rommlend kraken, 'k Zie de bliksems dreigend blaken, 'k Staar den afgrond in den schoot; Steile bergen, zwaar als lood, [pagina 135] [p. 135] Plettren neer van uit hun naven! 'k Voel mij onder 't puin begraven... Help! ter hulp! ik sterf, ik stik..! Maar, ontwaakt en koud van schrik, En met angstig zweet bedropen, Sla ik de oogen siddrend open: 'k Wacht den doodslag op mij neer... Doch geen blaadje schijnt te beven; Niets dan kalmte kust de dreven En de maan belonkt mij teêr... Zegt, bedrukten! lijdt gij meer? Maar, bekomen van mijn schroom, Geeft de slaap mij nieuwe krachten, En een zoete wonderdroom Dekt mij met zijn donzen schachten: 'k Zie den wellust en 't vermaak, Die verwislen naar mijn smaak, En mij troetlen en mij streelen Met hun lachjes en gespelen; 'k Ben ten top van eer gesneld; 'k Hou de spil van 't lot gekneld, [pagina 136] [p. 136] En de wereld dient mijn wenken Met den cijns van haar geschenken: 'k Wil mij baden in dien schat: 'k Hijg en zwoeg en grijp en vat En spring op in 't gretig azen... Maar de ontwaakte stormen razen: Al mijn grootheid stort ter neer... Zegt, benijden! smaakt gij meer? Wie toch legt mij 't raadsel uit, 't Raadsel, bij mij opgekomen, Hoe veel 't waar verschil beduidt Tusschen 't waken en het droomen? Wie beslist er, waar ik gis, In verdrieten, in vermaken, In genot en in gemis, Of ons droomen niet ook waken - En ons waken droomen is? Vorige Volgende