Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3(1855)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 131] [p. 131] Vriendenraad. Tracht gij naar geluk en vreugd, Streef niet naar die stroeve deugd, Die, met afgewend gelaat, De oogen voor zich nederslaat; Die een zoet genot ontvlugt En den hemel tegenzucht. Wenscht gij rijkdom tot uw deel, Til geen schatten gouds te veel, Wier metalen last, in 't kort, Zwaar voor hun bezitter wordt, Wien geen wensch meer overschiet, En die eindlijk niets geniet. [pagina 132] [p. 132] Wilt ge een wijfje voor nw bed, Dwaal niet naar het stijf salet, Kijk niet naar gemaakten tooi, (Wie zich opschikt, is niet mooi) Noch meet ooit een lieve gâ Met den zilvren duimstok na. Maar bedoelt gij rein genot, Huichel niet ter eer van God; Handel met een open oog; Wisch uws broeders tranen droog; Lach en dartel naar uw lust, En hou hart en ziel in rust. Maar begeert gij overvloed, Honger niet naar geld en goed; Woeker, zonder slinksch beleid, En verkwist met karigheid; Leer genieten, wat gij smaakt: Goud heeft nimmer rijk gemaakt. [pagina 133] [p. 133] Maar verlangt ge een lieve bruid, Zie naar deugd en onschuld uit, Onbesmet van hart en geest, En gezond naar ziel en leest; Kies, o kies niet, als gij trouwt, U een steenen pop, in 't goud. - Wèl hem, wat zijn rol verbeeld', Die zijn spel naar waarde speelt: Die de deugd in vreugd betracht En geluk voor schatten acht; Die een wijfje, dat hem lijkt, In de lonkende oogjes kijkt! Vrienden! 't zij ons aller wensch: Schoon te veel voor eenen mensch, Bidden we echter, keer om keer, Voor elkaar dien zegen neer; Maar, o dwaas, wie, bij dien schat, Nog om andren rijkdom bad! Vorige Volgende