Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3
(1855)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij
[pagina 85]
| |
[pagina 86]
| |
En, bedrogen, schoon hij slaag',
Wie de bloem mag rooven:
Naauw ontscheurd aan struik of haag,
Is haar blos verlept van vaag
En haar geur verstoven.
Vrienden, och! de roos verbleekt
En verlokt niet langer;
't Afgedorde knopje breekt,
Maar de doren wast en steekt,
Van besmetting zwanger.
De open wonde gaapt en bloedt
En verdiept bestendig;
De angel knaagt en vlijmt en wroet,
En vergiftigt met zijn gloed,
En verzweert inwendig.
Vrienden, wie hij boort in 't hart,
Zorgloos voor 't verrassen!
Staan uw wonden droef en zwart,
Ik weet balsem voor uw smart,
'k Weet er kruid voor wassen.
| |
[pagina 87]
| |
't Is niet als de roos van fleur,
Doodlijk in 't bekoren:
't Is van onverpesten geur,
Groen en onvernist van kleur,
Zonder valschen doren.
't Schiet en bot uit slijk en stof,
Schoon het rampen regent;
't Groeit en bloeit in elken hof,
Tot des wijzen Planters lof,
Die onze akkers zegent.
Teistren ons de orkanen wreed
Met hun distelroede;
Kwijnen we aan den angelbeet,
En belacht het lot ons leed
In verstaalde woede:
't Kruidje spreidt zijn geuren rond,
Balsemzoet van wasem:
Legt het op uw diepste wond,
't Maakt weer lijf en ziel gezond
En het hart haalt asem.
| |
[pagina 88]
| |
Weegt u 't hangend hoofd te zwaar,
Onder 't leed gebogen:
Riekt het lagchend kruidje maar,
Aanstonds is de hemel klaar
En de damp vervlogen.
Moet gij gindsche bergen op,
Dwars door netelstruiken,
Staroogt op den steilen top:
't Kruidje staat in vollen knop
Op de kruin te ontluiken.
Loeit met aaklig schrikgeluid
De afgrond ginds u tegen,
Als zijn kaak zich opensluit,
Tilt het kruidje 't hoofd er uit
En het wasemt zegen.
Wien dan 't gif in de aren sloop,
Laat hem 't kruidje rieken;
Zoek' hij 't, waar zijn voetpad loop':
't Is het Bloempje van de Hoop:
Plukt het, arme zieken!
| |
[pagina 89]
| |
't Is dat bloempje, rein van fleur,
Argloos in 't bekoren;
't Is dat bloempje, zoet van geur,
Groen en onvernist van kleur,
Zonder valschen doren.
Neemt en tast en riekt het vrij,
Kweekt het in den boezem;
't Opent zich, hoe guur het zij,
En bemaalt het barst getij
Met verjongden bloesem.
't Wordt een groenend schaduwdak,
Als de orkanen loeijen;
En verdort een enkle tak,
Dien de storm, in 't woeden, brak,
Duizend andre bloeijen.
Blakere ook de bliksembrand
Bloemgewas en loover,
Sla hij onzen oogst in 't zand
En verwoest' hij vrucht en plant,
't Kruidje schiet ons over.
| |
[pagina 90]
| |
Laat de roos door valschen schijn
't Argloos hart verrassen;
Schuil in d'angel boos venijn,
Ik weet balsem voor uw pijn,
'k Weet er kruid voor wassen.
't Leeft en bloeit met lust en tier
Al de jaarsaizoenen;
't Groeit en pronkt tot lof en sier
Van den teedren Hovenier,
Die den hof deed groenen.
|
|