Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3(1855)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] Mijn levenslampje. In Pride, in reas'ning Pride, our error lies; All quit their sphere, and rush into the skies. pope. Flikker door des werelds nacht, Levenslampje! vonkel zacht, Niet met trotsch geschoten stralen, Die verblinden, waar zij pralen, Of verzengen door hun kracht: Levenslampje, vlam en flonker Als een starlicht in den donker, Met een onbenijde pracht. [pagina 82] [p. 82] Blinke en blaak' het stout gemoed Tergend en in laaijen gloed, De afgunst in de grijnzende oogen; Zwaai' het zijne ontstoken lont Roekloos door de ruimte rond En vermetel naar den hoogen; Blaaz' de trotschheid en de waan Telkens weer de fakkel aan, Tot de brandstof zij vervlogen En hct lemmet uitgegaan! Sluit u voor dat vlammen digt, Levenslampje, dat mij licht, Door geen hoogmoed aangeblazen, Noch begluurd door duizend dwazen. Met den nijd in 't aangezigt. Laat die heller spranken schijnen En verschieten en verdwijnen En verzwinden in hun vaart; Levenslampje! licht de mijnen, Tot de liefde de asch vergaârt. [pagina 83] [p. 83] Schittert aan een steiler trans, Heft u met gevreesder glans, Met ontleenden pronk en luister, Glinsterwormen, uit uw duister! - Zwaait, in uw gewaagde vlugt, Vuur en vlam door ruim en lucht, En beproeft, in 't aamloos rennen, Uw ineengeschroeide pennen, Trotschaards, door uw val berucht! - Dring den blonden god der dagen Uit zijn gouden zonnewagen En ontheister beemd en bron: Blaker, wulpsche Phaëton! Praal met uw geleende zon, En verdool in 't hollend jagen, Tot Jupyn den bliksem tilt En in 't stof u nederdrilt! Koester, waar ge uw stralen spreidt, Levenslampje, dat mij leidt! Flikker, door geen damp verschoten, [pagina 84] [p. 84] In uw engen kring besloten, Door geen hoogmoed uitgebreid. Laat er schittren, laat er tanen, Maar verberg u voor de orkanen, En versteek uw stillen gloed Voor den woesten zwijmelvloed, Die zijn golven zilt met tranen En zoo dikwijls kleurt met bloed. Laat het stormen, laat het razen, Maar verschuil en sluit u digt, Levenslampje, dat mij licht! Tot een sterker togt zal blazen, Die uw zachten glans verbleekt, Maar een andre pit ontsteekt. Vorige Volgende