Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3(1855)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 59] [p. 59] Goede reis, aan mijn jongste dochtertje, bij hare geboorte. Levenshulkje! steek in zee, Voer uw vrachtje naar de reê, Die ginds opblaauwt uit de baren: Kindje-lief! geluk in 't varen! Dobber zoet en zachtjes voort: Welkom en geluk aan boord! Ginderheen geleidt de togt; Ginderheen, langs klip en bogt, Waar de wijkplaats ligt verscholen, 't Heuglijk eind van al ons dolen. Goede reis naar de overzij! Vóór den wind en gunstig tij! [pagina 60] [p. 60] Maar, helaas! hoe blij van geest, Vaders hart is diep bevreesd Voor de stormen, die u dreigen, Stormen, onze zeeën eigen... Dan ik rust op Gods bestel: Laat me u kussen en vaar wel! Neen, niet altoos, dierbaar kind! 't Gaat niet altoos voor den wind, Regt op de oevers aangelegen: Dikwijls loopt de reis ons tegen; 't Gunstig koeltje draait en keert: Nog gelukkig, die laveert. Dikwijls stuwt een dolle orkaan Al zijn vlagen huilend aan, Die de golven woest doen koken En den steven fel bestoken, Tot dat boord en bodem beeft: Wel hem, die zijn zeilen reeft. [pagina 61] [p. 61] Dikwerf werpt een dondervlaag Mast en takels overstaag, Rukt en ploft ons in de kolken, Neemt en smijt ons naar de wolken, Kneust ons kieltje lek en rank, En verplet het op een bank. Wel hem, die, langs effen vloed, Rustig naar de haven spoedt; Die aan 't slingrend roer blijft waken, En zijn ankers weet te haken; Die de diepten zorglijk peilt, En zich op geen klip verzeilt! Steek, mijn kindje! steek in zee, Dobber zacht naar gindsche reê; Rol uw wimpeltje uit de kreuken. Moog geen storm uw scheepje beuken..! Maar, ik rust op Gods bestel: Laat me u kussen en vaar wel! Vorige Volgende