Gezamenlijke dichtwerken. Deel 1-3(1855)–Hendrik Tollens– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] In het album van een bevallig landmeisje. Polite, as all her life in courts had been; Yet good, as she the world had never seen. 't Minnewichtje zwierf verjaagd: 't Had zijn moeder moê geplaagd, En zij joeg, door niets verbeden, Uit den hemel 't naar beneden, Waar het, kermende in zijn nood, Bad om schuilplaats en om brood. Jonge Chloé vond het wichtje Met de traantjes in 't gezigtje, En zij boog zich aan zijn zij': ‘Knaapje!’ sprak ze, kom met mij: ‘Och, hoe stormt en giert het buiten! 'k Zal u hutje en hart ontsluiten.’ [pagina 49] [p. 49] 't Wichtje prees, in looze vreugd, Chloées schoonheid naast haar deugd, En sprong dartlend met haar mede; 't Wischte de oogjes, wel te vrede, En vergat welras zijn smart In haar hutje en in haar hart. Thans beproeft de guit zijn treken En vliegt om door buurt en streken, En ontvlamt en zwiert zijn lont; Grijpt zijn pijlen, treft en wondt, En lokt duizend herders binnen, En doet duizend herders minnen. Alles is in rep en roer: 't Wichtje groeit in al 't rumoer, En verleidt, in 't listig kozen, Al de minnaars tot trouwloozen; Maar wie Chloé hoort en ziet, Wordt ten tweedemale 't niet. [pagina 50] [p. 50] In haar hartje stelt het wetten, Om haar hutje spant het netten, En het vangt er ziel en zin, Willig of weerspannig, in; 't Lokaast uit haar wenkbraauwboogjes, En het ketent met hare oogjes. Toeëigening. Meisje, dat uw beeld herkent! Vindt gij ligt de zwakke prent Flaauw van schets en weinig sprekend: Liefde heeft mij ze uitgeteekend. Minnegoodje! zie in gunst Uit hare oogjes op uw kunst. Vorige Volgende