Afrikaans, ons volkstaal. 71 theses, of stellinge, neergeleg en verklaar
(1891)–S.J. du Toit– Auteursrecht onbekendWat andere seg:‘Is men daarom gerechtigd op het Engelsch als op een afgesleten, vormlooze taal neêr te zien! Waarlijk niet, want in diezelfde taal heeft de grootste dichter der wereld zijne verwonderlijke meesterstukken geschreven, waarin het heelal zich als het ware afspiegelt en het menschelijk gemoed met alle hartstochten die het bewegen in oneindige verscheidenheid zijne uitdrukking vindt; en in die taal worden nog heden in 't Parlement, in kerken en gehoorzalen redevoeringen gehouden, | |
[pagina 20]
| |
die in kracht en gloed te vergelijken zijn met het beste, wat Athene en Rome in vroeger eeuwen hebben opgeleverd. En toch hadden die Grieksche en Romeinsche redenaars een prachtige vormrijke taal tot hunne beschikking, de Engelsche slechts dat afgesleten van vormen ontdane Engelsch. Genoeg om te doen zien, dat men niet te voorzichtig zijn kan met eene taal enkel naar den rijkdom harer grammatische vormen te beoordeelen. 't Hoogste en diepste, wat het den mensch gegeven is uit te spreken, kan volkomen duidelijk, krachtig en schoon ook zonder die vormen worden geuit.’ - Dr. Brill, in di Geskidenis van di Afrik. Taalbeweging, bl. 30. ‘Ik heb de opmerking gemaakt, dat de taal van Tennyson minder door grammatikale vormen gebonden en belemmerd is dan die van zijne Angelsaksische voorgangers. Sprekende van “grammatikale vormen,” bedoel ik natuurlyk alleen onnoodige en kunstmatige vormen, zooals byv. de onregelmatige werkwoorden, van welke wy er zooveel in het Grieksch en Latyn, zoo weinig in het Engelsch en in 't geheel geen in het Kaapsch Hollandsch vinden, en waarvan prof. Max Müller zegt: “Het is dit besef van grammatikale regtvaardigheid, dit edelmoedig gevoel van wat behoort te zyn, dat in den loop der eeuwen zoovele zoogenaamde onregelmatige vormen verbannen heeft.” Let op de buigingen van het werkwoord in het Angelsaksisch, als vergeleken met hetzelfde proces in het nieuwere Engelsch, en zie hoeveel eenvoudiger, hoeveel duidelyker, hoeveel buigzamer, hoeveel dienstiger voor de uitdrukking der gedachten de moderne taal van Brittannië is. Ook is de reden dezer verbetering, uit een zoogenaamd grammatikaal oogpunt beschouwd, niet ver te zoeken. De Engelschen zyn eene practische natie, en nergens toont zich deze hoedanigheid sterker dan in hunne taal. Waarom zegt de Engelschman: “We are,” “you are,” bezigende aldus denzelfden vorm van het werkwoord in den eersten en tweeden persoon meervoud, terwyl de Hollander (van Holland, mynheer Wirgman!) zegt: “Wy zyn,” “Gy zyt?” Dat geschiedt naar ik meen, omdat de Engelschman bemerkt heeft, dat de voornaamwoorden we en you voldoende den persoon aanduiden, waarin het werkwoord gebezigd wordt, en dat gevolgelyk de buiging van het laatste taaldeel overbodig geworden is. En waarom mag ik dan niet in alle billykheid aannemen, dat de Afrikaander, als hy de buiging van het werkwoord verwerpt, zulks doet van wege het feit, dat ook hy praktischer is dan zyne Nederlandsche voorzaten, en ziende dat het voornaamwoord alreede den persoon aanduidt, de verandering van het werkwoord noodeloos vindt, en weigert tweemaal aan dezelfde kers te byten. Ja, inderdaad gaat hy verder en blyft meer zich zelven gelyk dan zyn Engelsche ge- | |
[pagina 21]
| |
buur; want ziende dat het persoonlyk voornaamwoord niet alleen den persoon maar ook het getal uitdrukt, waarin het werkwoord gebruikt wordt, zegt hy voor “I am,” “thou art,” “he is.” - “Ek is,” “jy is,” “hy is,” bereikende daarmede hetzelfde doel, nam., dat van zyne gedachten uit te drukken met minder wryving, met minder brandstof en met minder rolmaterieel dan zyn meer beschaafde nabuur; en zulk eene uitkomst is zeker in dezen tijd van locomotie en elektriciteit van belang. Neem nu de geslachten der naamwoorden. Zie hoe het praktisch gezond verstand van den Engelschman hem geleerd heeft, te spreken van the man, the woman, the horse en the lamp. Hij houdt het voor toegestaan, dat niemand er aan twijfelen zal, dat man mannelijk is, woman vrouwelijk, en horse en lamp onzijdig; terwijl de Hollander (van Holland, mijnheer Wirgman!) het noodig acht te spreken van “den man,” “de vrouw,” “het paard” en “de lamp,” (zijnde lamp in spijt van vrouwenregten, vrouwelijk!) Hier weder toont de barbaarsche Afrikaander zijn nadere verwantschap met zijn Engelschen gebuur, want hij spreekt van “die man,” “die vrouw,” “die pert” en “die lamp.”’ - Hoofregter Reitz, in di Geskidenis van di Afrik. Taalbeweging, Bylage, bl. 8. | |
Wat ons tot opheldering hier by voeg.'n Predikant van onse Ned. Geref. Kerk in di Vrystaat praat eens met ons o'er Afrikaans in di Trein. Hy was di bitterste teenstander ni; mar hy kon sig tog daarom mar ni met di Afrikaanse taal verenig ni. Op ons vraag: wat hy dan tog eintlik daarteen het, seg hy, hoofskuddend, en met priesterlike waardigheid en erns: ‘geef ons toch alsjeblieft een beetje grammatika!’ Op onse vraag: ‘Wat meen u daarme? geef ons 'n voorbeeld!’ - daar kom di wysheid voor di dag! ‘Byvoorbeeld: ik ben, gij zijt, hij is, in plaas van ek is, jy is, hy is.’ Slegter voorbeeld kon hy ni gekies hê ni. Denk ver di enkelvoud teenwoordige tyd moet di arme Hollanse taal di verbuigings van 3 aparte werkwoorde sameplak: en dis nou beter as onse taal wat geheel regelmatig is! Dis met een woord geseg: As 'n taal mar baing vorme het, al is dit oek onregelmatig, dis tog beter as een wat minder vorme het, al is di regelmatiger, makliker, en bruikbaarder! Moet ni lag ni, vrinde! Di man is ernstig. Hy meen dit. En hy ken ni veul meer van spraakleer ni as syn memori-lessi: ‘Ik ben, gij zijt, hij is’! | |
[pagina 22]
| |
Ver di voorbeeld in di stelling self genoem moet ons verwijs na di geleerde spraakkuns van Dr. Bleek. En as imand wil o'ertuig wees, dat menigvuldige en omslagtige vorme veeleer 'n kenmerk is van barbaarse as van beskaafde tale dan kan hy mar lees wat Canon Farrar seg in ‘Language & Languages,’ bl. 398-401, waarvan ons mar ruimte het om di slot o'er te neem: -
‘Tensy Veelgodendom meer verstandsontwikkeling toon as di anbidding van een God; tensy di 40,000 lettertekens van di Sinese skryftaal verkieselik gereken word bo di 26 letters van di Aryse abécé; tensy dit verstandiger geag word - om di tyd te bereken met steltekens (algebra) en die hoogte van 'n tafel te bereken met drihoeksmeting, in plaas van eenvoudig op 'n horlosi te kyk of 'n maatstok te gebruik - dan is al di menigvuldige samenstellings (polysynthetism), en samesmelting van letters (alliteration), en o'ervloed van vorme (exuberance) veeleer 'n teken van minderheid (inferiority) as van beskawing (culture). Mar, uit 'n oogpunt van werkelikheid, is gemakkelikheid, en ni moeielikheid ni; kortheid en ni omslagtigheid ni; eenvoudigheid, en ni ingewikkeldheid ni, di o'erwinning van beskawing; en 'n bewarende taalmasineri is slegter as nutteloos, wanneer dit molik is om diselfde doeleindes te bereik op veul meer doeltreffende manier deur di allereenvoudigste middels.’ |
|