| |
| |
| |
48
Een politiek testament?
Enkele maanden voor de Europese verkiezingen van 1999 was ik voor mezelf - zonder dwang, afdreiging of incident - tot het besluit gekomen niet meer aan de politieke strijd deel te nemen. Een gevolg daarvan was dat mij herhaaldelijk de vraag werd gesteld hoe ik een dergelijke beslissing kon rechtvaardigen. Er werd mij nog voorgesteld lijstduwer te worden, maar ik bleef bij mijn beslissing. Mijn weloverwogen antwoord luidde: ‘Mijn actief politiek leven heeft zich afgespeeld in de tweede helft van de twintigste eeuw, anderen moeten in de eenentwintigste eeuw aan de maatschappij gestalte geven.’
Toen de onvermijdelijke datum van vertrek naderde, hadden enkele vrienden (in alfabetische volgorde: Hugo de Ridder, Mia de Schamphelaere, Jan Huyghebaert, Frank Swaelen, Petrus Thijs, Herman van Rompuy, naast mijn zonen Thomas en Bruno) het plan opgevat mij op een politieke ‘uitvaartplechtigheid’ te huldigen onder het motto: Leo Tindemans, de kracht van een overtuiging. Toen ik dit vernam, dacht ik voortdurend terug aan wijlen Stijn Streuvels, voor wie West-Vlaamse bewonderaars tot driemaal toe een huldezitting hadden georganiseerd, waarop de feesteling echter niet verscheen. Maar kom, enkele groten mogen zich zoiets permitteren, het draagt sterk bij tot hun profilering. Het doet denken aan de weigering om de Nobelprijs in ontvangst te nemen.
Ik zag er ook een kans in om al degenen te bedanken die mij in dat leven hadden geholpen, bijgestaan, gesteund. Die samen met mij de goede strijd hadden gestreden, in goede en kwade dagen.
Op zaterdag 17 april 1999 kwamen in de zaal De Singel in Antwerpen 1300 mensen samen, zonder een formele uitnodiging te hebben ontvangen. Er werd geluisterd naar enkele redenaars, met name Hugo de Ridder, Hans van den Broek, mgr. Guido Maertens en Jean-Luc Dehaene.
| |
| |
Wat ik vermoedde, kwam ook uit. Men verwachtte van mij dat ik een soort slotwoord zou uitspreken. Ik had dat dan ook voorbereid. Het was een antwoord op de vraag: ‘Welk beleid sta ik speciaal voor, hoewel ik me niet meer engageer in de verkiezingsstrijd?’ Een groter woord zal ik er niet voor zoeken.
Zelf was ik, jaren geleden, een vurig lezer van Alfred Webers Abschied von der bisherigen Geschichte, maar voor zulke beschouwingen was deze beperkte rede werkelijk onvoldoende. George Kennan had aan een recent werk de titel Het einde van de Eeuw gegeven. Maar de reputatie van de auteur was niet meer ongeschonden en erg inspirerend vond ik het niet. Ik dacht echter nog aan de beroemde Rede an die deutsche Nation van Fichte. Keuze te over. Maar ik besloot mezelf te blijven. Er bestaan immers al zo veel dikke boeken over de eenentwintigste eeuw. Trouwens, zulke titel zou me verplichten ook definitieve dingen over onze ‘communautaire problemen’ te zeggen. Hoe belangrijk ook, daarmee wilde ik op dat ogenblik niemands gemoed bezwaren.
Zal de eenentwintigste eeuw zo veel verschillen van de voorgaande? Ongetwijfeld. Tijdvakken en eeuwen verschillen altijd van elkaar door uitvindingen, ontdekkingen, gedachtestromingen, oorlogen. Nu al kan men met zekerheid voorspellen dat wetenschap en technologie geweldig zullen ontwikkelen, met een onvermijdelijke weerslag op de samenleving. Na het einde van de Tweede Wereldoorlog zag het ernaar uit alsof iedere natie voortaan democratisch en vredelievend wilde zijn. Dit belette echter niet dat al in 1950 voor een nieuwe wereldoorlog werd gevreesd. We zijn erin geslaagd, ondanks de koloniale oorlogen, grotere conflicten te vermijden. In 1989-1990 maakten we de ineenstorting - zonder bloedvergieten - mee van de communistische wereld. Niemand had het ooit durven dromen. Eens te meer konden we uit de commentaren die daarop volgden opmaken dat voortaan alle landen - en alle burgers - gewonnen waren voor vrede en democratische mensenrechten. Het leek wel het einde van de geschiedenis te zijn.
Deze illusie hebben we andermaal verloren. Men voorspelt dat het volgende wereldconflict een botsing tussen culturen zal zijn. Vormt de strijd in het voormalige Joegoslavië er een voorproefje van? De snelle evolutie mag ons echter niet doen vergeten dat de twintigste eeuw, volgens de sterke uitspraak van Simon Wiesenthal, een misdadige eeuw is geweest. Vijftig miljoen mensen kwamen om in gewapende conflicten, in oorlogen en veertig miljoen vonden de dood in politieke gevangenissen, arbeids- of concentratiekampen. Tegen die vreselijke achtergrond kan
| |
| |
een aandachtig waarnemer maar één lichtpunt ontwaren: de wil om tot Europese samenwerking en eenmaking te komen. De strijd voor de eenmaking van Europa kan als de beste inspanning voor de vrede in Europa worden beschouwd. We hebben in de nationale politiek op alle niveaus te weinig aandacht geschonken aan wat er al dan niet werd voorgesteld.
In Maastricht werd in 1991 naast de beslissing om te komen tot een Economische en Monetaire Unie, ook plechtig overeengekomen een gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid te organiseren. Er bleef echter geen tijd meer over om te zeggen hoe dat moest gebeuren. Op ogenblikken van grote spanning hebben enkele Europese landen al een paar keer hun toevlucht genomen tot de oprichting van een ‘contactgroep’ waarbij de supermogendheden kunnen aansluiten. De kleinere Europese staten hebben dat niet gedaan. Het gaat dus niet om een Europees initiatief. In Maastricht werd in 1991 ook beslist dat de West-Europese Unie in de Europese Unie zou worden geïntegreerd. Dit is nog altijd niet gebeurd. Men schijnt te wachten op de uitbreiding van de Europese Unie.
Na de kritiek van het Comité der Wijzen op de werking van de Commissie, worstelen we met de vraag of het management van een Europa met 25 leden wel beheersbaar is. Over de uitbreiding zullen we de bevolking goed moeten voorlichten. De wijze waarop de overgangsperiode zal verlopen, wordt de vuurproef van de operatie. De toekomst van de Europese gedachte bij onze bevolking hangt ervan af. Zullen we tot een Europese grondwet komen? Hoe zal de Europese Conventie worden beëindigd en wat zal de Europese Raad met haar conclusies doen? Welke beginselen, welke waarden en normen zal dat uitgebreid Europa aanvaarden? Ik blijf er ook van overtuigd dat er een serieus Europees intern veiligheids- en migratiebeleid moet komen. De criminaliteit moet gezamenlijk zeer ernstig worden bestreden anders zal het niet lang meer duren of de democratie zal zelf een slachtoffer worden. Een grote politiek over deze materie, plus de binnenlandse veiligheid, behoort allengs tot de grote opdrachten die de bestaande natiestaten enerzijds, de Europese Unie anderzijds, in de eenentwintigste eeuw moeten vervullen. Onlangs las ik nog een zin van de filosoof Immanuel Kant: ‘Wie niet de macht heeft om een lid van de bevolking te beschermen tegen een ander, heeft ook het recht niet hem bevelen te geven.’ Deze uitspraak verdient dat men erover nadenkt.
In Afrika hebben we nagenoeg alle invloed van betekenis verloren. Maar België mag alle belangstelling voor dat continent niet helemaal opgeven. Al te veel werd al prijsgegeven. Hadden we niet geprobeerd dat
| |
| |
werelddeel naar de beschaving te brengen? Hebben we definitief gekozen voor de zelfgenoegzaamheid?
| |
Een decente samenleving
Daarmee zit ik weer in de binnenlandse politiek. Ik stel vast - en betreur hartsgrondig - dat geen grote politiek of sociale organisatie een inspanning heeft gedaan om de geest (en de kracht) van de Witte Mars te begrijpen, toen 300.000 mensen te Brussel kwamen manifesteren voor een fatsoenlijke maatschappij waarin ouders en hun kinderen moeten leven. De politiek heeft de manifestanten niet willen begrijpen. Sommige deelnemers hebben nadien geprobeerd er politiek voordeel uit te halen, maar de poging was zo stuntelig dat ze tot mislukken was gedoemd. Gelukkig maar. Maar waarom konden de idealen van de grote meerderheid van de deelnemers aan de betoging niet beter worden opgevangen, verwoord, omgezet in een concreet en ongetwijfeld indrukwekkend program?
Een decente maatschappij, een heerlijke opdracht voor een wetgevende vergadering, voor een parlement. Waarom die afkeer bij de gevestigde machten? Is dit ook geen levenstaak voor een politieke beweging die beweert door een christelijk humanisme te zijn geïnspireerd? En houdt het geen mogelijkheid in voor de vrijzinnige humanisten om te bewijzen dat zij worden bewogen door iets meer dan economische en sociale problemen? Of blijft alles bij woorden? Ik ben ervan overtuigd dat we meer en meer zullen hebben af te rekenen met onvervalste nonsens, naarmate de ideologie - in de positieve betekenis van het woord - en het grote beginsel van de zedelijke waardering van substantiële elementen uit het maatschappelijk leven, verdwijnen. De ene zal er zijn toevlucht toe nemen uit een onweerstaanbare populistische neiging, de andere uit zucht tot profilering, een derde omdat hij of zij niets beters of ernstigers in het hoofd heeft.
De opdrachten die ons te wachten staan zijn niet eenvoudig: de relatie overheid-onderdaan (met inbegrip van de Europese factor) moet opnieuw de notie ‘vrijheid’ durven aanpakken. De wijze waarop de sektekwestie in het parlement werd behandeld, laat toe te concluderen dat de notie ‘vrijheid’ de speelbal kan worden van sterk bevooroordeelde en weinig scrupuleuze wetgevers. Wie goed de parlementaire werkzaamheden volgt, moet wel schrikken wanneer het opiniedelict telkens weer in de ene of de andere vorm opduikt. De vrije meningsuiting behoorde tot de vier
| |
| |
vrijheden waarvoor president Roosevelt in 1942 beweerde te vechten. Hoe staan wij daar tegenover?
Ik heb in mijn politiek leven situaties meegemaakt waarbij ik moest vaststellen dat de democratie bij ons niet behoorlijk functioneerde, zelfs ziek was. Wie besliste uiteindelijk en hoe kwamen bepaalde beslissingen tot stand? Meer dan eens waren buitenparlementaire krachten sterker. Hoe beleefden we de grondwettelijke opdeling van de macht in die parlementaire democratie? De antipolitiek groeit in ons land en loopt het gevaar te ontaarden in een antiparlementaire houding. Ik zeg dit niet lichtzinnig. De crisis wordt merkbaar, ook al zijn er geen antidemocratische partijen die in het openbaar als dusdanig optreden.
De onverschilligheid of minachting van de burger kan echter even destructief zijn. Dit houdt ook verband met de kwaliteit en de stijl van het gepresteerde werk en de overheersing van de televisie. Ik beweer dat geen ernstig burger nog de inhoud van een politiek debat in de parlementaire instellingen, met argumenten pro en contra, kan volgen. En de overheersing van de pr-specialisten met hun allesoverheersende vocabularium maakt dat eigenlijk de vervalsing de scepter zwaait. Bij al de praatshows en de variéténummers waaraan parlements- en regeringsleden deelnemen zou men een bordje met het oordeel van Napoleon moeten hangen: ‘Er zijn geen slechte soldaten, er zijn alleen slechte officieren.’
Het toeval wil dat ik op een en dezelfde avond op televisie twee verschillende persoonlijkheden hoorde ondervragen. Van de ene werd gezegd dat hij sedert jaar en dag de economische en monetaire politiek voorschrijft in ons land; van de andere leek men te verwachten dat hij bepaalde welk immigratiebeleid het land moet volgen. Geen van beiden had een politiek mandaat. Toch schenen zij in twee zeer belangrijke sectoren van het openbare (politieke) leven, de beslissende macht te zijn. Laten wij de democratie helemaal ontaarden?
Hoe zien we de toekomst van de welvaartsstaat? De sociale markteconomie vormde een fantastisch programmapunt van de christen-democratie in Europa. Nu heerst er in sommige kringen (of landen) twijfel of zulk stelsel behouden kan blijven. Totnogtoe werd niets beters gevonden om het dynamisme van de markt en de sociale bekommernis blijvend verbonden te houden. Het is meer dan een plicht zulk stelsel levenskrachtig te bewaren.
| |
| |
Nu al signaleert men het pijnlijke probleem van het groeiende onderscheid in het leven tussen degenen die behoorlijke studies konden volgen en degenen die om sociale redenen, of om gebrek aan begaafdheid of discipline, de poort van de kennis niet kregen geopend. Ik zou van het onderwijs een absoluut prioritaire kwestie maken. De kwaliteit van het onderwijs kan in de Europese concurrentie niet goed genoeg zijn. Bij ons was in het onderwijs ook altijd heel wat idealisme aanwezig. Dit moet behouden blijven, onder meer opdat begaafde studenten zich aangetrokken zouden voelen door een pedagogische opdracht. De waardering van de onderwijskracht moet meer en meer zichtbaar worden. De bureaucratie mag de inventieve, creatieve inzet niet verstikken. De plaag van het gigantisme, de mastodontscholen, mag het onderwijs niet verder ondermijnen. Als deze ziekte tenminste nog kan worden tegengehouden. Indien ergens het begrip verantwoordelijkheid een betekenis moet hebben, is het wel hier. Laten we nooit vergeten dat het onderwijs de belangrijkste promotor van de sociale opgang vormt. Daarbij moeten de begaafden - de besten - alle kansen krijgen, zo niet daalt de hele natie in betekenis op Europees vlak en in de onvermijdelijke concurrentie. Deze ontwikkeling van talent moet mogelijk zijn zonder onderscheid wat de sociale oorsprong van de studerenden betreft. Dit moet op de beste wijze kunnen worden bereikt. Tenslotte heeft ieder kind wel een talent. Hoe kan dit echter maximaal worden ontwikkeld? Voor allen geldt de regel dat permanent onderwijs in de toekomst voor alle vakken en beroepen aangewezen zal zijn.
Geen regering kan een ernstige politiek voeren als ze geen duidelijk mensbeeld voor ogen heeft en geen maatschappijopvatting in de geest. Het is niet omdat de teledemocratie oppervlakkigheid en verwarring in de hand werkt, dat deze essentiële waarheid mag worden vergeten of verwaarloosd. ‘Toute politique implique quelque idée de l'homme’, oordeelde Paul Valéry. Iedere politiek sluit een opvatting van de mens in zich. Ik kan zowel agnostische als christelijk gezinde filosofen citeren die dezer dagen hun ongerustheid verwoorden over de wijze waarop de waardigheid van de menselijke persoon wordt neergehaald. De bio-ethische problemen zullen de maatschappij voor een enorme verantwoordelijkheid plaatsen. Meer dan ooit rijst hier ook de vraag: zijn er in de politiek nog christelijk geïnspireerde personalisten of niet? Van het antwoord op die vraag hangt in de eenentwintigste eeuw niet alleen de toekomst van de
| |
| |
christen-democratische beweging af maar ook het mensbeeld dat de Europese beschaving heeft gekenmerkt.
Ik heb de in 1994 overleden Franse politicus Jean Lecanuet goed gekend. Primus in de Ecole Normale Supérieure, richting filosofie, werd hij zeer jong kabinetschef, kamerlid, senator, minister, burgemeester van Rouen. Hij sprak goed en schreef voortreffelijk. Hij kwam telkens terug op de betekenis van de menselijke persoon in het leven, dus in de maatschappij, in het sociale en politieke leven. Dat was voor hem van beslissende betekenis. Nergens zag hij een even grote eerbied voor de persoon als in de christen-democratische stroming. In een nagelaten tekst, schreef hij daarover onder meer het volgende: ‘Wanneer ik een jongere bij ons zag komen, heb ik hem dikwijls de vraag gesteld: hebt u werkelijk de vraag overwogen tot waar de verbintenis met deze partij wel moet reiken? Bent u doordrongen van deze levens doctrine die u in het centrum van uw politieke actie moet plaatsen? Als u dat nog niet bent, wacht dan tot u helemaal overtuigd bent van deze opvatting van de menselijke waardigheid die voorhoudt dat voor ons ieder menselijk wezen uniek is en - wat ook de huidskleur - mijn broeder is. Want we richten ons alleen tot dezelfde Vader, welke ook onze godsdienst of onze filosofie moge zijn. Wij zijn allen broeders. Volgens mij komt zelfs de fraterniteit vóór de vrijheid in het democratisch ideaal. Dit is onaantastbaar. Onaantastbaar omdat deze opvatting niet afhangt van de modeverschijnselen of de tijdgeest. Onze cultuur is die van de menselijke persoon levend in gemeenschappen.’
Elders zei hij: ‘De politicus kan zich niet beperken tot een louter “technische actie”. Hij moet inspiratie vinden in zijn visie op de mens rekening houdende met al zijn afmetingen, ook met de spirituele. Vrijheid kan niet worden losgemaakt van rechtvaardigheid en verantwoordelijkheid. Uiteindelijk begint de politiek met een opvatting van de mens, de mens - man of vrouw - waarvoor de politiek zich interesseert, zich inspant; zij omringt hem, beïnvloedt hem, vergezelt hem. Als u over politiek hoort praten, stel dan steeds de vraag: “Hoe beschouwen zij de mens?” Voor mij heeft een politieke beweging alleen maar zin, heeft zij alleen maar een waarachtig authentiek leven, als zij berust op een idee en op een visie van de mens in de maatschappij.’
Uit het standpunt over de menselijke waarde en waardigheid vloeit ook de opvatting inzake het huwelijk voort. De levensrelatie tussen man en vrouw, met de mogelijkheid het leven door te geven, is van beslissende
| |
| |
betekenis voor een bewust levende mens, als individu en als lid van de maatschappij, maar ook voor de instandhouding van de natie en de staat. Het personalisme met eerbied voor het christelijk mensbeeld - de basis van de Europese beschaving - is een communautair personalisme. Het woord ‘communautair’ betekent hier dat de menselijke persoon heel wat kleinere gemeenschappen nodig heeft om een volwaardig leven te leiden, om tot een zo mooi mogelijke ontplooiing te komen.
De eerste van die gemeenschappen is het huwelijk, als heteroseksuele, monogame verbintenis, gesloten ten aanschouwen van de maatschappij waarin men leeft en gebaseerd op solidariteit, onderlinge afhankelijkheid van de echtgenoten met een intentionele band van trouw. Men kan zich andere vormen van samenleven indenken - al dan niet juridisch opgevat - maar het woord ‘huwelijk’ gebruiken voor een verbintenis die niet beantwoordt aan die voorwaarden komt overeen met schriftvervalsing en begripsverwarring. Sommigen pogen de inhoud, de betekenis van het begrip te wijzigen. Ik ben daartegen. Ik verkies een ander woord voor een andere inhoud, boven het geven van een fundamenteel andere betekenis aan hetzelfde woord. Dit leidt alleen maar tot verwarring en onzindelijk denken.
Het begrip ‘huwelijk’ omvat de zorg om de waardigheid van man en vrouw, om de opvoeding van en de verantwoordelijkheid voor het kind, om de maatschappelijke, pedagogische en culturele betekenis van de geschetste kleine leefgemeenschap. Het christelijke humanisme kan op dat punt niet capituleren zonder zichzelf te verloochenen.
Dat onderwijs nauw is verbonden met vorming en opvoeding hoef ik wel niet te beklemtonen. Dat nog andere sectoren voorwaarden voor zulk doordacht beleid moeten vormen, spreekt vanzelf: huisvesting, volksgezondheid, lichamelijke opvoeding, cultuur, werkgelegenheid en economische ontplooiing. Ik voeg er ook leefmilieu aan toe opdat niemand zou denken dat ik het ben vergeten.
De manier waarop aan politiek wordt gedaan, doet niet altijd onmiddellijk aan de edelste motieven denken. Toch heb ik een periode meegemaakt die meer betekende dan alledaagsheid, gehakketak, bluf of verrassende affiches. Soms kon men opmerken dat in kwesties die het onderwijs betroffen, of bij bepaalde sociale problemen, of wanneer het ging om vitale aspecten, of over volk en staat, de inzet meer betekende dan een amendement, een wetsvoorstel of -ontwerp, hoe belangrijk ook. De overtuiging die achter zulk debat schuilging, voor of tegen de inhoud van de
| |
| |
voorstellen, gaf aan de politieke strijd iets transcendentaals. Op zulke ogenblikken was politiek meer dan management, techniek, meerderheid en oppositie. Politiek gaf dan zin aan ons bestaan en aan ons streven. Ik wens dat we die inspiratie, dat vormingsaspect voor de samenleving nooit zouden verliezen. Doen we dat wel, dan riskeert politiek meer en meer een tijdrovend, vaak vervelend, dikwijls ondermaats en zelden verheffend schouwspel te worden. Geestdrift en combattiviteit om een zinvolle, geloofwaardige democratie te creëren en in het leven te houden, zullen altijd hun aantrekkingskracht bewaren. Alleen met die eigenschappen zal een welbegrepen vrijheid bewaard blijven en zal de samenleving dichter bij het ideaal komen dat we in ons dragen. In ieder geval dat van een menswaardige maatschappij, want mensen zijn zeer belangrijk.
Ik heb deze woorden niet als testament beschouwd - maar als ik ze herlees, dan stel ik vast dat ze meer betekenen dan een gelegenheidstoespraak. Zij verdienen gelezen te worden als bepaling van mijn plaats (Standort!) nu ik de fakkel aan anderen overdraag. |
|