genoemd. Hij wilde toenadering en vrede brengen tussen volkeren die elkaar in de geschiedenis zo dikwijls naar het leven hadden gestaan. Vandaar ook dat de volledige naam van de prijs is: ‘Liboriusmedaille voor vrede en vrijheid.’ Men bedoelde in feite ‘blijvende verzoening’, wat met het woord ‘vrede’ goed werd samengevat. Er lag onwillekeurig ook een verzuchting in voor het deel van Europa dat niet op de plechtigheid was vertegenwoordigd.
De derde was de Stresemannmedaille. Dit was een prijs die in Duitse kringen met belangstelling voor Buitenlandse Politiek hoog aangeschreven stond. Gustav Stresemann was na 1923 gedurende enkele maanden kanselier van de jonge Duitse Republiek geweest, maar dankte zijn reputatie aan zijn houding die hij tussen 1923 en 1929 als minister van Buitenlandse Zaken had aangenomen. Hij had zijn politiek gevestigd op het Verdrag van Locarno. Dit hield een aanvaarding in van de beslissingen die in Versailles waren genomen. Daardoor had hij zich de haat van de nazi's op de hals gehaald. Hij vond in zijn Franse collega Aristide Briand een tegenspeler die de betekenis van zulke politiek begreep. Beiden lanceerden een Europees initiatief bij de Volkenbond in Genève, maar Stresemann stierf vooraleer het tot rijpheid was gekomen.
In 1979 publiceerde ik over hem een uitvoerig essay in Het Tijdschrift voor Diplomatie. In de DDR werd hij nog afgeschilderd als een suppoost van het westerse kapitalisme, in de Bondsrepubliek integendeel gold hij als een Realpolitiker die de Europese gedachte genegen was. Dat de prijs die zijn naam droeg aan een Belg werd gegeven, had meer dan een symbolische betekenis. In zijn politieke apenjaren had Stresemann immers nog geijverd voor een annexatie van Antwerpen bij Duitsland.
De vierde was de Schumanprijs. Dit gebaar deed me bijzonder veel genoegen. Ik had Robert Schuman, de man die de eerste Europese Gemeenschap (EGKS) tot een werkelijkheid had gemaakt, nog even gekend. Dat de prijs die de naam droeg van deze christen-democraat, pionier van Europa, aan mij werd gegeven, ontroerde me. De plechtigheid vond plaats in Bonn, in de aanwezigheid van velen die mee hadden geijverd voor de Europese integratie, voor de verzoening tussen Duitsland en Frankrijk, toen dit nog niet als een vanzelfsprekende politieke daad werd beschouwd. Ik besloot mijn antwoord op de laudatio met volgende woorden: ‘Van hem werd gezegd dat hij Thomas van Aquino en Johannes a Cruce las en commentarieerde, bij wijze van ontspanning. Hij zocht in het politiek debat nooit te kwetsen, zelfs niet als hij gemeen werd aangevallen. Hij was en bleef een man van cultuur, vertrouwd met de