| |
| |
| |
47
Mijn kleine jungle
Ik heb nu mijn tachtigste verjaardag gevierd, heb alle feesten afgezegd en zal nu nagaan welke plannen ik nog kan maken want zonder vooruitzichten verliest het leven zijn sappigheid. Wat me soms - voorbijgaand - droefgeestig stemt, is dat ik in de toekomst de campagnes zal moeten overlaten aan anderen om mij tevreden te stellen met wat ik deed. Tevreden? Het wordt tijd een balans op te maken en wat meer aan de ‘vier uitersten’ te denken. Zo heb ik dat immers jaren geleden geleerd toen ik nog op de catechismusles zat. Maar ik heb eens gelezen - ik zei het al, maar het inspireert me - dat Ernst Jünger, toen hij 73 werd, in zijn dagboek had geschreven ‘nooit een gevoel van leeftijd’ te hebben gekend. Eigenlijk is dat met mij ook het geval. Ik was jong en dat beviel me. Gedurende vrij lange tijd behoorde ik altijd - waar ik ook kwam - tot de jongeren. Maar dat bleef niet duren. Toch gaf het opschuiven in jaren geen aanleiding tot het kweken van complexen. Het liet me zelfs toe te spotten, bijvoorbeeld met le démon de midi, welke kwelgeest mij blijkbaar had verwaarloosd.
De vitterijen tussen jongeren en ouderen lieten me koud, als hun standpunten me maar verstandig en overtuigend leken. Iets is niet per se beter omdat het van een jongeman, een fleurige bruid, een gepensioneerde of van een grootmoeder komt. Graag erken ik dat ervaring tot wijsheid en inzicht kan leiden. De katholieken hebben altijd veel belang aan traditie en overlevering gehecht. Maar ouderdom kan ook - maar moet niet - tot verstarring, koppigheid of zelfgenoegzaamheid leiden. In ieder geval hebben de jaren in mijn bewustzijn geen overheersende rol gespeeld. De hemel zij dank. Ik heb zelden de neiging gehad om definitieve stellingen te verkondigen over de dingen des levens. Waar zou ik overigens de rechtvaardiging halen om over de mensheid algemene oordelen uit te spreken? Of om mij te gedragen als een mondaine moralist?
| |
| |
Nu is de tijd gekomen om een balans op te maken. Zij zal wel onvolledig en bijgevolg niet helemaal juist zijn. Laten we het toch maar proberen.
Zover ik me herinner gingen er in mij twee strekkingen schuil. Zij waren terug te voeren tot mijn ouders - verder durfde ik niet opklimmen - en tekenden mij mijn leven lang. Ik vertoonde enerzijds de kenmerken van een extraverte natuur, wat al tot uiting kwam in een actief, bewogen padvindersleven waarbij allerlei opleidingen aansloten. Zij bleken niet zonder invloed te zijn op latere jaren. Ik beschreef al eerder dat op een van die trainingskampen een monitor ons aanraadde het boek Arbeidsvreugde te lezen, geschreven door een zekere Hendrik de Man. Ik onthield eruit dat de waardering voor wat men verricht - ook als zijn dagtaak - aan de basis ligt van een gevoel van voldoening, een element dat hoger diende aangeslagen dan de reacties die voortsproten uit de klassestrijd. Ik slaagde erin de jeugdorganisatie, de school en het werk op de boomgaard van mijn grootouders te combineren tot een uitlaatklep voor mijn extraverte impulsen.
Anderzijds trok de lectuur mij bijzonder aan. Ik verslond boeken, waarbij de Vlaamse auteurs wat werden verwaarloosd, omdat ik het gevaar wilde ontlopen woorden of uitdrukkingen in mij op te nemen die ik volgens mijn leraren weer moest afleren, omdat ze geen deugdelijk Nederlands bleken te zijn. Ik was veertien, geloof ik, toen ik een hoorspel voor de radio schreef. Het werd natuurlijk nooit uitgezonden, maar mijn introverte gevoeligheid werd erdoor versterkt. We ontleedden op school How to be an Author? en Literary Taste van Arnold Bennett en ik kende er weldra hoofdstukken van uit het hoofd. Evenzeer werd ik aangetrokken door een bloemlezing van Engelstalige auteurs, waarin ieder stuk werd voorafgegaan door een korte biografie van de steller. Zonder enige verplichting, maar zeer geboeid, leerde ik die uit het hoofd. Men begon me voor een binnenvetter te houden. Ik was nog in het middelbaar onderwijs toen ik de encycliek Mit brennender Sorgen las, vanzelfsprekend in het Nederlands en op aandringen van een leraar, maar ik deed het. Zeer jong ook ontdekte ik Gilbert Keith Chesterton, zijn detective stories eerst, maar ook Wat mankeert de wereld? en Orthodoxy. Ik was nog student toen ik een voordracht hield over Distribution, het economisch stelstel waaraan Chesterton en Hilaire Belloc hun beste krachten hadden gewijd, zij het zonder succes. Bij het gewetensonderzoek waartoe ik nu ben overgegaan, stel ik vast dat ik altijd veel meer boeken heb gelezen die niet in het schoolprogram pasten dan werken die ons werden opgelegd.
| |
| |
In het laatste jaar van de humaniora hadden we een Amerikaans boek voor godsdienstlessen gevolgd: Het katholiek Levensideaal, van de hand van dr. Cooper, dr. Decoene en dr. De Hovre. Ik vond het een openbaring: zo fris, zo modern, helemaal anders dan de catechismusatmosfeer waarin we hadden geleefd. Toch had ik klare vragen en antwoorden in het godsdienstonderricht steeds op prijs gesteld. Ook was ik sterk geïmponeerd toen ik hoorde hoe mijn grootmoeder, Marie Tindemans-Vincke, op haar sterfbed de catechismus van het bisdom Gent had opgezegd, met vraag en antwoord. Aldus beleed deze intelligente vrouw, met de ogen op de eeuwigheid gericht, wat haar in het leven een richtlijn was geweest. In die periode ontdekte ik - zoals de lezer al weet - ook Lawrence of Arabia. Nu lijkt het wellicht wat romantisch dat te vermelden, maar deze toch wel uitzonderlijke figuur bundelde op indringende wijze, intelligentie, politiek (het Midden-Oosten!), literaire belangstelling, talent en professionele vaardigheden, hetgeen sporen naliet op mijn ontwakende belangstelling voor de toekomst. Ik heb de film van David Lean bewonderd en toch betreurde ik dat Lawrence daardoor een kleurrijk filmvedette was geworden waar de tragische held een ingewikkeld mensentype was geweest. Zijn talenten hebben uiteindelijk tot niets gediend.
Ik heb een gelukkige jeugd gehad. We waren thuis met drie jongens. De eerste is jong gestorven, de tweede promoveerde tot doctor in de Germaanse filologie. Zijn doctoraat werd bekroond door de Koninklijke Vlaamse Academie en hij werd hoogleraar aan de Universiteit Antwerpen. Vaak heb ik hedendaagse kinderen beklaagd. Wij kregen nooit kostbaar speelgoed en moeder maande ons voortdurend aan zuinig en zorgzaam te zijn, geen brood te verspillen en ons best te doen op school. Wij kenden beken en vijvers, konden visjes vangen, hielpen aardappelen rooien, leerden zwemmen, aten rapen, vingen meikevers en hielden een konijn. Onze wereld leek een klein paradijs. Mijn moeder was een dynamische vrouw die nooit rustte. Zij was helemaal niet kwezelachtig, maar ging iedere zondag naar de mis en beschouwde een reis naar Lourdes als een hoogtepunt in haar leven. Toen kort voor haar dood een geleerde jezuïet op bezoek kwam bij mijn broer, gaf ze ronduit haar mening te kennen. ‘We hadden zulke prachtige godsdienst en wat hebben ze ervan gemaakt!’ zei ze. Haar trouw bleef ongeschokt, haar kritiek ongezouten. De verbondenheid tussen ons beiden was groot.
Mijn vader mocht wijs worden genoemd. Hij was een begaafd technicus met een wiskundige knobbel en enigszins fatalistisch in zijn levenshouding. Hij kon een man maar waarderen wanneer die vakbekwaam en
| |
| |
niet lui was. Hij droomde ervan dat een van zijn zonen ingenieur zou worden. Zijn loopbaan speelde zich af in de sector van Openbare Werken: droogdok, spoorlijnen, kanalen, baggerwerken. Hij wees een aanbod voor Congo af, maar stond op het punt in te gaan op een voorstel voor de haven van Gdansk. Wanneer hij bij mijn grootouders het uur van ons vertrek ging meedelen, barstte zijn moeder in tranen uit en hij zegde zijn contract op. Dit heeft hem wellicht in 1939 het leven gered, toen de Poolse haven het eerste doelwit was van de Duitse invasie.
Ik voelde me niet ongelukkig in de school die ik bezocht. Ik herinner mij geen klimaat van scrupuleuze behandeling door benepen leraars. De turnlessen waren eerder overgewaardeerd en we gingen wekelijks zwemmen in het Astridbad te Antwerpen. Ik wil het nog eens herhalen: toen Gerard Walschap zijn afscheid van het katholicisme aankondigde met zijn essay Vaarwel dan, meende onze leraar, die instond voor godsdienst, Nederlands en geschiedenis, alle beschikbare uren te mogen gebruiken om daarover te spreken, de tekst te analyseren en een debat te leiden. De uren die aldus voor de vakken verloren gingen, werden ingehaald in de paasvakantie tot ongenoegen van de vele klasgenoten. Ik genoot van dit ‘open venster’ op een actueel probleem. Ik had het gevoel als volwassene te worden behandeld en dat behaagde me.
Met de oorlog werden we nolens volens geconfronteerd met de politiek. Ik mocht van geluk spreken dat ik de gedwongen vlucht naar Frankrijk - met acht padvinders uit Zwijndrecht, die onderweg aansluiting kregen met een groep uit Sint-Niklaas - zonder kleerscheuren doorstond. Met de terugkeer vanuit Abbeville, waar de doortocht naar Zuid-Frankrijk onmogelijk was gemaakt, langs de Franse kust, keken we de dood in de ogen. Het Britse leger had de aftocht geblazen, de Navy schoot vanuit de Noordzee naar het continent, de Duitsers vielen aan van op de kust naar de vluchtende Britten en hun oorlogsschepen. Wij verborgen ons tussen beide concentraties van geschutvuur en overleefden het.
Over de oorlog kan en kon ik niet ‘in het kort’ schrijven. Ik stelde na het beëindigen van het vreselijke conflict vast dat, wie die jaren niet bewust heeft meegemaakt, niet tot een duidelijk beeld kan komen van wat oorlog en bezetting betekenen. Zij vormen de grote cesuur in de geschiedenis, in de maatschappelijke opvattingen, in het politieke leven. Voor mij was het een weldaad dat mijn ouders onverstoorde christen-democraten waren en bleven, weliswaar ook lijdend onder de voedselschaarste, ongelukkig met de bewogen tijd, maar sterk eendrachtig en plichtbewust. Ik mocht, zoals gezegd, mijn studies voortzetten aan de Sint-Ignatius
| |
| |
Handelshogeschool. Zij hebben voor mij meer betekend dan ik aanvankelijk had gedacht. De geestelijke vrijheid waarover we beschikten, de cursussen en de bibliotheek, brachten ons van de opgelegde stof naar de kritische benadering van teksten en theorieën. De rede veroverde een grotere rol in de assimilatie van de wetenschap. Mijn wereld lag sociologisch op een kruispunt waar de agrarische werkelijkheid in botsing kwam met de opkomende industriële in de schaduw van een haven. Ik kon over de drie oordelen maar behoorde er niet toe, de wereld van de geest veroverde mij zonder dat ik me daar rekenschap van gaf. Dit rijpingsproces zou een tijdje duren. Mijn legerdienst in het bezette Duitsland deed me een andere werkelijkheid in al haar vulgariteit ontdekken. Dat betekende meer dan een schok voor mij.
Robert Houben zorgde voor de gelukkigste dag in mijn politieke ontvoogding. Hij nodigde me uit voor een gesprek in het Studiecentrum waarvan hij de directeur was en wenste te weten welke toekomstdromen ik koesterde. Hij had een en ander van mij gelezen en probeerde me te overtuigen bij hem te komen werken. Ik was nog niet gehuwd en zijn aanbod bekoorde mij. Ik verbrandde de schepen achter mij. Zo kwam ik in het intellectuele hoofdkwartier van een regeringspartij terecht. Ik publiceerde links en rechts nog wat, verdiepte me in politieke filosofie en partijdoctrine, een activiteit die in Vlaanderen niet erg was ontwikkeld. Ik ging Jacques Maritain lezen en ontleedde diens christelijk geïnspireerd personalisme. Bij Emmanuel Monnier vond ik de verzuchtingen van een katholiek filosoof die niet in het Frans-nationalisme, noch in het zog van ‘les radicaux’ (Franse liberalen) wenste te belanden, maar die zich anderzijds genoodzaakt voelde een ideologische keuze tegen (en tegenover) het communisme te verantwoorden. Hier vormde het personalisme - toen al - een derde weg, zonder praktische wegwijzers evenwel, zolang het begrip niet werd uitgediept om in verschillende sectoren van het maatschappelijk leven tot voorstellen te komen.
Mijn werk bracht me ook in contact met Duitse en Franse studiecentra. Ik leerde Raymond Aron - de grote! - kennen. Hij overtrof allen door de kracht van zijn geest en de moed van zijn standpunten. Waar de volgelingen van Jean-Paul Sartre verklaarden ‘liever ongelijk hebben met Sartre, dan gelijk met Aron’ koos ik voor Aron. Toen ik enkele jaren geleden werd gevraagd om tot het beschermcomité toe te treden van het door hem opgerichte driemaandelijkse tijdschrift Commentaire, heb ik dit gedaan. Ik waardeerde te veel het gezelschap van onder meer Raymond
| |
| |
Barre, Simon Leys, Henri Froment-Meurice, Joseph Rovan, Jean-Marie Soutou, Michaël Stürmer en Jeanne Hersch om niet in te gaan op deze vraag. In de partij werd ik een tijdlang beschouwd als degene die - na Houben - de doctrine wilde uitdiepen.
Ik had naast de Franse, ook de Duitse wegen verkend. Zo nam ik de hele literatuur door over de Soziale Marktwirtschaft, de grote sociale problemen (Eigentumshildung) en de ideologische standpunten. Vooral wat Oswald von Nell-Breuning daarover had gepubliceerd, werd mijn dagelijkse lectuur. De Angelsaksische literatuur was overvloedig en boeiend maar, uiteraard, niet zo direct politiek bruikbaar voor het christen-democratisch gedachtegoed in de politiek. Zoals de lezer weet bracht mijn functie me ook in Latijns-Amerika, waar voor deze vraagstukken een grote belangstelling bestond.
De typische Belgische politieke spanningen had ik altijd met veel aandacht gevolgd. Later, in de partij, wist waarschijnlijk alleen Jan Verroken meer van de geschiedenis van de Vlaamse Beweging af. Dit met inbegrip van het ontstaan en de ontwikkeling van het regionaal-economisch denken. Een ogenblik heb ik er zelfs aan gedacht een nieuwe filosofie van die Beweging te schrijven, als een vervolg op het boek van Max Lamberty. Ik vond er echter onvoldoende tijd voor. De rest, ook mijn intrede in de regering, en wat er verder uit voortvloeide, heb ik verteld.
Ondertussen had ik Europa ontdekt. Dankzij Theo Lefèvre kwam ik in het onvergetelijke Comité Jean Monnet terecht. Een leerrijk hoofdstuk in mijn leven was mijn ontdekking van de politiek op gemeentelijk vlak. Ik was in de gemeente Edegem gaan wonen en voelde me daar goed thuis. Toen er gemeenteraadsverkiezingen kwamen in 1964 werd grote druk op mij uitgeoefend om lijsttrekker te worden van de CVP teneinde een plaatselijke verdeeldheid uit de wereld te helpen. Bovendien werd me de vorming van een kleine Hausmacht sterk aangeraden door ervaren lieden. Zo werd ik burgemeester met een ploeg die uitblonk door een geest van kameraadschap en eendracht, twee grote kwaliteiten die op gemeentelijk vlak niet altijd bloeien. Na drie jaar de functie te hebben uitgeoefend, werd ik lid van de regering waardoor ik wel titelvoerend burgemeester kon blijven, maar de functie niet mocht uitoefenen. Toen ik in 1978 uit de regering trad, diende ik mijn ontslag in als raadslid.
Op aandringen van rector Piet de Somer werd ik in de jaren zeventig buitengewoon hoogleraar aan de KU Leuven. Hij drong erop aan dat ik
| |
| |
gewoon hoogleraar zou worden, maar dat voorstel heb ik niet aanvaard. Ik heb die intrede in de Leuvense academische wereld zeer gewaardeerd. Het betekende voor mij een hoogtepunt in mijn leven. Ik wens dat men mijn toga bij mijn begrafenis op de kist legt.
Ik verliet de regering en het Belgisch parlement voor het Europese in 1989. Ook daar bestond, zowel in de fracties als tussen de groepen, naijver, afgunst, roddel, concurrentie, maar er doken ook kansen op om goed werk te verrichten, al was de berichtgeving daarover in de Belgische media bedroevend. Zelfs als men lid was van het Europees parlement en voorzitter van de Europese Volkspartij, zoals ik, voelde men zich nog verplicht vreemde kranten te lezen, wilde men op de hoogte blijven van plannen uit de Commissie, van intriges, van sabotage, van conspiratie. In 1999 heb ik mij uit de politieke wereld teruggetrokken. Een tijdlang bleef ik nog voorzitter van de jury voor de universitaire leerstoelen Jean Monnet en lid van het Actiecomité voor de Europese Unie. In 2002 diende ik mijn ontslag in bij de Inrichtende Macht van de KU Leuven, maar vervulde verder mijn opdracht in de Algemene Raad van de Lessius Hogeschool te Antwerpen. Dit was dan mijn openbaar leven in een notendop. |
|