sel kende, Pierre Lelouche, een rijzende Franse ster die publicistisch succes en politieke ambities in zich verenigde, de Franse ambassadeur Pierre Morel, en enkele vermaarde professoren. Allen maakten hun opwachting bij Cathérine Aga Khan. Zij was hoogblond, opvallend zelfs, en beweerde van Egyptisch-Griekse oorsprong te zijn. Haar gestalte leek dat te bevestigen. ‘Mijn leeftijd doet er niet toe’, zei ze nogal agressief. ‘Maar toch verraad ik hem niet.’ De weduwe van Denis de Rougemont kon er luidkeels om lachen.
Cathérine probeerde het hele gezelschap met haar repertoire te boeien. Zij gaf een kleurrijk verhaal ten beste over de hobby's van Eric de Rothschild, die zich had gespecialiseerd in het geven van gemaskerde bals, waarmee Etienne de Beaucourt jarenlang wedijverde. Zo had hij eens beslag gelegd op een Venetiaans Paleis en de genodigden verzocht kledij te dragen die overeenstemde met de muurschilderingen. Iedereen vond het prachtig. Het verhaal leek me een hoofdstuk uit Vingt-cinq Années de Liberté van de Franse auteur Alfred Fabre-Luce, die in het tweede deel van dat boek zulk bal had beschreven. Vandaag kwam het me voor als een decadent tableau vivant uit een voltooid verleden tijd.
Nu zat ik hier bij enkele actrices die op een ongelooflijk charmante en geraffineerde wijze verklapten hoe ze de leegte van hun bestaan met geld en excentriciteit poogden te verbergen. De orakeltaal ging ook over de Comédie Française, die in Genève Racine was komen spelen. De commentaren gingen zowel over de acteurs als over enkele sublieme passages uit de tekst. ‘Moet een goede acteur ook intelligent zijn?’ hoorde ik iemand vragen. ‘Neen’, klonk het. ‘Want dan is hij minder makkelijk te bewerken, vooral voor een film. Dat bemoeilijkt zeer de taak van een regisseur.’ En de muziek? Ah, de muziek, zij werd met de dag belangrijker en verdrong het toneel. ‘Kun je me nog drie entreebiljetten bemachtigen voor...’, de namen van drie solisten werden genoemd. ‘Ik zou er dolgraag heen gaan.’ Daarop kwam, als een bekentenis, het antwoord dat alles al was uitverkocht.
Maakte ik hier een toppunt mee van Franse cultuur in de grote wereld? Ik vermoedde - ietwat voortvarend - dat men waarschijnlijk nergens zo veel smaak, zo veel taalvaardigheid en zo veel ‘sociale verfijning’ kon aantreffen als in deze kringen. Met inbegrip ook van een dosis vreemd snobisme. Wat ik observeerde was geen theater of literatuur, maar een brok kwijnende werkelijkheid. Aan de muur hing een reuzengrote foto van Anouk Aimé. Er werd me in het oor gefluisterd dat zij negentien katten onderhield. Een ambassadeur en een redacteur van Le