daarvan overtuigd wanneer ik vaststel hoe andere landen onze inspanning volgen. België toont hen op dit gebied de weg.’
Paul-Henri Spaak noemde het akkoord een voorbeeld voor de wereld. Tijdens dezelfde voordracht citeerde ik ook Frans van Cauwelaert, uit het debat van mei 1968 over het Verdrag houdende de oprichting van een Economische Unie: ‘Maar indien de drie Benelux-landen zich niet op eenzelfde frontlijn stellen en als een gesloten eenheid optreden in de schoot van de Gemeenschap van de Zes, dan zijn zij veroordeeld om opnieuw te vervallen tot drie kleine staatjes, zonder invloed en zonder gezag. Ik voeg er nog aan toe dat, zelfs indien wij een eenheidsfront vormen, wij alleen door de grootste waakzaamheid kunnen worden beveiligd tegenover een exclusieve overheersing van de drie grote landen, met welke wij in de Economische Gemeenschap van de Zes zijn verbonden. Met volle eerbiediging voor de politieke verworvenheden die uit het verleden zijn ontstaan, met onvoorwaardelijke trouw aan onze eigen politieke onafhankelijkheid, onze vlag en instellingen, kunnen wij met Nederland en Luxemburg een nauwe verbondenheid tot stand brengen, die voor de drie landen vertegenwoordigen zal: “meer macht, meer welzijn, meer eer”.’
Eens te meer weidde ik uit over een gemeenschappelijke buitenlandse politiek en veiligheidsbeleid en hoe we dat in verspreide orde tegemoet gingen. Had mevrouw Thatcher niet gezegd dat kleine landen wel sympathiek zijn en zelfs nu en dan een behoorlijk minister produceren, maar dat ze eigenlijk van buitenlandse politiek geen verstand hebben? Indien we op topconferenties en in de Raad van ministers van Buitenlandse Zaken op dat punt verdeeld optraden, zou ze wel eens gelijk kunnen hebben. Het ergerde me dat men een onderscheid maakte tussen kleine en grote lidstaten, en tussen het noorden en het zuiden van de Unie. In Nice, in 2001, kwam het zelfs tot een botsing tussen ‘groot’ en ‘klein’, waarvan kanselier Schroeder de toon zette. Dit verontrustte mij. Ik had in het verleden nooit een onderscheid weten maken volgens de afmetingen van de lidstaten. Nu dit toch gebeurde was het onze plicht zo veel mogelijk met gemeenschappelijke standpunten op te treden.
Na de euforie van de nieuwe Europese Orde, de implosie van de Sovjet-Unie en het gedweep met ‘het einde van de geschiedenis’ bekeken we de toekomst van de Navo wat nuchterder. De positie van onze landen in dit verdedigingssysteem moest dezelfde zijn. Het Verdrag van Maastricht wenste van de West-Europese Unie (WEU) de Europese pijler van de Navo te maken. Echter, niet alle lidstaten van de Unie waren lid van de