| |
| |
| |
32
Dubbelbesluit en plaatsing raketten
Tussen 1980 en 1987 werd de buitenlandse politiek in grote mate beheerst door het probleem van de inplanting van middellangeafstandsraketten in Europa. Deze problematiek is de geschiedenis ingegaan als het Dubbelbesluit. Het kreeg deze naam omdat de Navo-ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie op 12 december 1979 beslisten om enerzijds de Navo-kernwapens voor de middellange afstand in Europa te moderniseren, en anderzijds de Sovjet-Unie uit te nodigen voor onderhandelingen over de middellangeafstandsraketten.
Het besluit had dus duidelijk twee sporen: een voor modernisering en een voor wapenbeheersing. Tussen 1983 en 1988 werden er door de Verenigde Staten 572 gemoderniseerde kernwapens in Europa geïnstalleerd. Het ging om de vervanging van 108 raketten van het type Pershing I en de invoering van 464 van de grond af te lanceren kruisvluchtwapens (GLCMS). Om het Navo-kernwapenarsenaal niet te vergroten werd afgesproken 1000 van de 7000 kernladingen uit Europa terug te trekken en de 572 gemoderniseerde wapens binnen het aldus verlaagde aantal te laten vallen. Er moesten dus nog eens 572 oude wapens verdwijnen. Onderhandelingen over de middellangeafstandsraketten waren ondertussen in Genève begonnen maar werden eind november 1983 door de Sovjet-Unie afgebroken.
Hoe werd het Dubbelbesluit gerechtvaardigd? Door de voortdurende versterking van de sovjetstrijdkrachten op het gebied van modernisering en uitbreiding van de nucleaire wapens voor middellange afstand was een gevaarlijke verhouding ontstaan. De weinige middellangeafstandsraketten die de Navo daar tegenover kon stellen waren steeds minder in staat, in geval van conflict, door de sovjetluchtverdediging heen te dringen. De Sovjet-Unie had in de jaren zeventig, als gevolg van de SALT-afspraken, met de Verenigde Staten de pariteit bereikt op het gebied van strategische
| |
| |
wapens. Het gevolg daarvan was dat het ongeloofwaardiger werd dat de Verenigde Staten bij een treffen in Europa van strategische wapens gebruik zou maken en de Navo vreesde dat dit een ernstige uitwerking zou hebben op de Navo-strategie ter voorkoming van oorlog.
Met haar overwicht bij de middellangeafstandsraketten had de Sovjet-Unie in de waan kunnen verkeren dat een beperkte aanval op West-Europa, of het dreigen met een dergelijke aanval, mogelijk werd. De toenmalige Duitse bondskanselier Helmut Schmidt zag daarin een rechtvaardiging om in een rede voor het International Institute for Strategic Studies te Londen, in oktober 1977, voor te stellen in het bondgenootschap uit te kijken naar middelen waarmee de Navo-strategie haar betekenis zou terugvinden. Schmidt was in zijn land minister van Defensie geweest en had deze problemen op de voet gevolgd. Hij verklaarde onder meer: ‘We zijn ons ervan bewust dat zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie graag de bedreigende strategische ontwikkelingen uit hun relatie willen elimineren. Maar beperkingen op het gebied van de strategische wapens die alleen betrekking hebben op de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie, zullen onvermijdelijk de veiligheid verzwakken van de West-Europese bondgenoten ten overstaan van het Sovjet-Russische militaire overwicht in Europa, als we er niet in slagen om parallel aan de SALT-besprekingen de ongelijke militaire situatie in Europa te corrigeren. Zolang dit niet het geval is, moeten we het evenwicht op alle onderdelen van de afschrikkingstrategie handhaven. De Alliantie moet daarom klaar staan om de middelen te verschaffen die de huidige strategie - nog altijd de juiste - ondersteunen en iedere ontwikkeling die de basis van deze strategie ondermijnt, voorkomen.’
Een High Level Group begon toen een eventuele aanpassing te onderzoeken van de Theatre Nuclear Force van de Navo als antwoord op de opstelling van SS-20 raketten aan sovjetzijde. Deze wapens, met een reikwijdte van 5000 km, vielen onder geen enkel plafond van wapenbeheersing. Parallel aan de beslissing tot modernisering besloot de Navo aan de Sovjet-Unie het aanbod te doen om over de middellangeafstandsraketten te onderhandelen.
Ik geloofde in de kansen van zulke onderhandelingen en toen ik op Buitenlandse Betrekkingen was gekomen verklaarde ik dat we de nuloptie als ideaal moesten nastreven. Uiteindelijk werd dit resultaat ook bereikt. Men spreekt daar nagenoeg niet meer over, maar het akkoord daarover was wel de grootste diplomatieke overwinning sinds 1945. Zij leverde het bewijs dat de Navo met een oordeelkundig en gemeenschappelijk stand- | |
| |
punt de beste vredespolitiek kon voeren. Het was waarschijnlijk om dat niet te moeten toegeven dat er over deze zege werd gezwegen.
In België was het debat over de raketten ongewoon bitsig geweest. In die dagen, bij het verlaten van het parlementsgebouw, werd ik op een bepaald ogenblik aangesproken door Herman de Prins. Deze journalist van de BRT vroeg me wat mijn standpunt was inzake de kruisraketten. Ik antwoordde zonder aarzelen dat mijn doel de nuloptie was. Ik kreeg toen als wederwoord: ‘Dat gelooft u toch zelf niet.’ Ik geloofde dat echter wel en we hebben het uiteindelijk ook gehaald.
| |
Ethische aspecten
Ik ben nooit de ethische aspecten van het bestaan en de eventuele opstelling van zulke kernwapens uit de weg gegaan. In het grote kamerdebat heb ik verwezen naar teksten van de Amerikaanse en de Franse bisschoppen, waarbij vooral deze laatsten de ethiek van de verantwoordelijkheid duidelijk formuleerden.
Zelf ging ik uit van het standpunt dat wie de ethische aspecten van kernwapens onderzoekt allereerst een antwoord moet geven op de vraag hoe ver het recht of de plicht van een staat wel reikt inzake zijn veiligheid of verdediging. Dit vraagstuk was in het verleden al voldoende onderzocht zodat ik daar niet lang bij hoefde stil te staan. In deze tijd was er echter een nieuw probleem gerezen, met name dat van de ontradingsstrategie. Mocht men in geval van bedreiging zijn toevlucht nemen tot een deelname in een tegenbedreiging, eventueel met kernwapens? In zijn boodschap aan de VN van juni 1982 zei paus Johannes-Paulus II ( La Documentation Catholique 4 juli 1982 p. 666): ‘In de huidige omstandigheden kan een ontrading gebaseerd op een evenwicht, niet als een doel op zichzelf, maar als een etappe op de weg naar een geleidelijke ontwapening, nog als moreel aanvaardbaar worden beschouwd. Toch is het onmisbaar om de vrede in de hand te werken, zich niet tevreden te stellen met een minimum dat steeds het gevaar inhoudt tot een explosie te leiden.’
De paus veroordeelde dus niet - binnen bepaalde normen - het bestaan noch het bezit van kernwapens. De kerk legde zich neer bij de ontradingsstrategie. Paus Johannes-Paulus II herinnerde eraan in zijn boodschap tot de Werelddag voor de Vrede in 1982 dat de volkeren - in naam van een elementaire eis van rechtvaardigheid - het recht en zelfs de plicht hebben hun bestaan en hun vrijheid tegen een onrechtvaardige
| |
| |
aanval te beschermen, met aangepaste middelen. Maar rekening houdende met enerzijds het verschil tussen klassieke oorlogen en kern- of bacteriologische oorlogen, en anderzijds het schandaal van de bewapeningswedloop tegenover de behoeften van de derde wereld, onderstreepte de boodschap krachtig de voor de wereld hoogdringende noodzaak zich doelmatige onderhandelingsmiddelen te geven. De opvattingen van Johannes-Paulus II berustten bijgevolg op twee beginselen. Ten eerste, het beginsel van de proportionaliteit van het recht ‘in oorlog’ ( in bello). Ten tweede, het beginsel van laatste toevlucht dat het recht tot oorlog beperkt: alle vredestichtende middelen van onderhandelingen om conflicten te regelen moeten uitgeput zijn.
| |
Hectische maanden
Ik had ooit een zin opgetekend van Dominique Leca, de man die in 1940 kabinetschef was van Paul Reynand, de toenmalige Franse eerste minister. Hij benadrukte dat de buitenlandse politiek voor het bestaan van een land duizend maal belangrijker is dan de binnenlandse. Ik vond dat thema uitstekend geschikt om over na te denken, bijvoorbeeld tijdens een vliegtuigreis. In kleine landen echter was de aandacht voor de internationale positie meestal minimaal of zelfs helemaal afwezig. Leca had echter ook beweerd dat, ondanks alle schijn, buitenlandse politiek veel diepere tegenstellingen veroorzaakt dan begrotingsproblemen of monetaire en sociale betwistingen. Ik heb in mijn leven ondervonden dat deze stelling veel waarheid bevat.
De wijze waarop het rakettendebat werd gevoerd in ons land was daar een treffende illustratie van. Op 21 januari 1985 legde premier Martens een verklaring af in het parlement dat België, overeenkomstig de resultaten van de onderhandelingen, zijn aandeel in de ontplooiing van de kruisraketten op zijn grondgebied volledig zou uitvoeren. Ondertussen zouden de voorbereidende werken in Florennes worden verder gezet zoals gepland. Als minister van Buitenlandse Betrekkingen kreeg ik het mandaat om overleg te plegen met de bondgenoten.
Op duizend en één manieren trachtten organisaties en politici deze stap te verhinderen of te vertragen, die nochtans, zoals ik al zei, naar de nuloptie zou leiden. Ook binnen de regering was er getouwtrek. Veel ministers dachten dat premier Martens met Jean-Luc Dehaene en Luc Dhoore de kant van het ACW en de antirakettenspecialist Ignace
| |
| |
Lindemans had gekozen. Op een bepaald moment zag het er zelfs naar uit dat de bij het ACW aanleunende parlementsleden met fractieleider Luc Van den Brande en de ministers van die strekking er een regeringscrisis voor overhadden indien we onze beslissing niet zouden uitstellen, zoals gevraagd door de vredesbeweging. De aankondiging van een grote betoging op 17 maart voerde de druk nog op.
Het viel me sterk op dat premier Martens, die in heel deze bewogen periode geen voorkeur had laten blijken, in de nacht van 14 op 15 maart de knoop doorhakte. Hij verzocht de Amerikaanse ambassadeur om de overkomst van zestien Amerikaanse kernraketten zo snel mogelijk te laten gebeuren om aldus iedere manifestatie tegen een dergelijke operatie vóór te zijn.
Maar aan die beslissing waren twee hectische maanden voorafgegaan. Ik citeer hier uit mijn dagboek en aantekeningen om te illustreren hoe moeizaam de besluitvorming over controversiële dossiers soms verloopt.
Op 24 januari 1985 verscheen in Le Soir een interview met mij waarin ik mijn opinie over enkele brandende actuele vraagstukken, onder meer de rakettenkwestie, had ontwikkeld. Politici zijn, zoals bekend, zelden tevreden met interviews. Voor mij vormde dit stuk een uitzondering. Ik vond de weergave van mijn ideeën zeer goed.
Ik vertrok diezelfde dag nog naar Rome, waar ik een afspraak had met Giulio Andreotti. Met mij reisden de diplomaten Juan Cassiers, de Belgische ambassadeur bij de Navo, en mijn kabinetschef Georges van der Espt. Mijn opdracht bestond erin de Italiaanse regering te polsen over een mogelijk uitstel van de raketteninplanting in België. Het Belgische kabinet had zich de moeite getroost mijn taak duidelijk te omschrijven. Giulio onthaalde ons goed. Het was altijd een plezier met deze bijzonder intelligente, gecultiveerde, vinnige politicus van gedachten te wisselen. Als hij een antwoord wilde verstrekken, deed hij dat dan ook op een onmiskenbaar verstaanbare manier. Hij kwam me voor als een ongewoon veelzijdige persoonlijkheid, goed thuis in juridische aangelegenheden, in internationale zaken, in de letteren, ad rem met een voorliefde voor lichtelijk cynische uitspraken. Hij leek wel onvermoeibaar, ondanks zijn schijnbaar zwakke gestalte, altijd aan het lezen of schrijven, voor, tijdens en na vergaderingen. Wat er later ook werd over verteld, mijn contacten met hem waren steeds waardevol, boeiend en oprecht.
Het onderhoud begon met een tête-à-tête in zijn kantoor. Zijn aandacht ging uit naar het EEG-voorzitterschap, naar de Europese
| |
| |
begroting 1985 en naar het comité-Spaak, dat was belast met het uitwerken van nieuwe Europese voorstellen. Hij polste ook naar de mogelijkheden van een intergouvernementele conferentie die hij in oktober in Italië wenste bijeen te roepen. De voorbereiding daarvan kon al in maart beginnen. Dan zou al onmiddellijk blijken of frisse initiatieven tot de mogelijkheden behoorden dan wel of de tijd van een ‘Europa met twee snelheden was aangebroken’. Hij voegde er lachend en met een twinkeling in de ogen aan toe: ‘Een begrip dat u, zoals iedereen weet, wel bekend is. Het wordt nu menens.’ Hij zinspeelde op de critici die na het verschijnen van mijn verslag over de Europese Unie hadden beweerd dat ik een Europa ‘met twee snelheden’ niet uitsloot.
Daarna werd de rakettenkwestie opgeworpen, een onderwerp dat hij als volstrekt vertrouwelijk beschouwde. Hij drong aan op de plaatsing van zestien kruisraketten in België, op de vastgestelde datum. Volgens hem stond de geloofwaardigheid van de Alliantie op het spel en mochten we de Amerikaanse isolationisten geen voedsel geven door het spel van de afzijdigheid te spelen. Hij zag een bijkomend maar sterk argument in het feit dat de christen-democraten een beslissende rol speelden in de regeringen van Duitsland, Italië en België. Zijn zij politiek in staat grote verantwoordelijkheden op zich te nemen? Bovendien mochten de kleine lidstaten zichzelf niet uitsluiten. Deden zij dit wel, dan zou de Alliantie van wezen veranderen. ‘Laten we trouwens niet vergeten dat de verbintenis kan worden gewijzigd indien bij de vredesonderhandelingen een akkoord wordt gesloten’, vervolgde hij. ‘Een Belgisch uitstel betekent een zegepraal voor Moskou, en een aanzet om haar houding te verharden. Een uitstel heeft geen enkele invloed op de houding van de Russen, integendeel. Zij zullen er een zwakheid in zien, een capitulatie.’
Op 25 februari maakte Jean-Luc Dehaene een scène over een geheime nota die de minister van Defensie Vreven vertrouwelijk had uitgedeeld. Bijgevoegd aan de nota was er een document dat in het Engels was opgesteld. Het document betrof de afspraken over de datum van de plaatsing van de raketten en het exacte aantal. De namen van de geadresseerde en de ondertekenaar waren echter uitgewist. De Amerikanen hadden geen antwoord gekregen van het departement van Buitenlandse Zaken en hadden daaruit geconcludeerd dat België akkoord ging met de inhoud. BB was echter niet op de hoogte van dit document.
Ik gaf onmiddellijk opdracht een onderzoek in te stellen. Daaruit bleek dat het lettertype van het bewuste document niet dat van de telex op Buitenlandse Zaken was. Wie had dat stuk dan wel ondertekend en
| |
| |
aan wie was het gericht? Jean Gol mengde zich in het debat en insinueerde dat CVP-voorzitter Frank Swaelen, als voormalig minister van Defensie, een bepaalde verantwoordelijkheid niet kon loochenen. Eén ding was me nu alvast duidelijk. Als Dehaene deed alsof hij een aanvaardbaar compromis zocht, was dit een schijnbeweging. Hij was tegen de ontplooiing van kruisraketten.
's Middags aan tafel was Swaelen weinig spraakzaam. De weerslag van mijn interview in Le Soir kon niet worden gewaardeerd. Het leek wel op een breuk te zullen uitlopen tussen mij en de voorzitter van mijn partij. Op een bepaald ogenblik liet ik me ontvallen, zinspelend op een antihouding: ‘Zo is de CVP geen staatspartij meer, ge maakt er een kiesvereniging van.’ Swaelen repliceerde: ‘Dat is ze altijd geweest.’
Het regende telefoontjes. Intimi verklaarden te weten dat Martens in staat was een bocht van 180 graden te nemen en het ACW-standpunt publiek bij te treden, zelfs met het risico van een regeringscrisis. Ook Gaston Geens drong aan op een onderhoud. Toen ik hem ontving verweet hij mij niets. Integendeel, hij concludeerde dat de zestien raketten wel moesten worden opgesteld. Hij eindigde zijn uiteenzetting met een ontroerende bede om de eendracht in de partij te bewaren. Mark Eyskens bezorgde me nog een boodschap. Hij verwees daarbij naar het artikel van Manu Ruys dat op 25 januari in De Standaard was verschenen en vroeg letterlijk: ‘Indien Dehaene de regering verlaat omwille van de raketten, dan blijven wij samen in de regering, nietwaar?’
Op 29 januari woonde ik in Straatsburg een bijeenkomst bij van het ministercomité van de Raad van Europa. Op de agenda prijkten de thema's Oost-Westverhoudingen, Centraal-Amerika en het Midden-Oosten. De drie punten waren geagendeerd op initiatief van Hans-Dietrich Genscher, de minister van Buitenlandse Zaken van de Bondsrepubliek Duitsland. In zijn inleiding tot het debat beklemtoonde mijn collega dat de raketten vooral Europa interesseerden, maar dat de demilitarisering van de ruimte ook betekenis had voor ons allemaal. Hoe zouden we de tiende verjaardag van Helsinki herdenken? Hoe konden we nieuwe impulsen geven aan wat we in de Finse hoofdstad hadden gevierd?
Ik voelde me door die woorden zeer aangesproken want de Slotakte van Helsinki, die ik 1975 mee had ondertekend, vormde in mijn politiek leven een hoogtepunt. Helsinki zou een keerpunt betekenen in de Oost-Westverhoudingen, maar dat was niet zo onmiddellijk zichtbaar. Ook in de Belgische regering hadden we erover gedebatteerd of de positieve inhoud van de Slotakte (mensenrechten, economische relaties, publicaties,
| |
| |
kortom ‘de drie Korven’) wel opwoog tegen de concrete inhoud, met name de bevestiging van de bestaande grenzen. Later zou echter blijken dat Helsinki het begin van een nieuw bewustzijn zou betekenen in Oosten Centraal-Europa. Maar in januari 1985, in Straatsburg, was dit nog niet zo tastbaar.
De Griekse minister Theo Pangalos toonde zich opgewonden, agressief, kortom op zijn slechtst. Griekenland gaf alle solidariteit op met zijn Europese partners en met zijn bondgenoten in de Navo. In New Delhi gaf het land steun aan een antinucleaire beweging en in Athene plande het een conferentie met Roemenië als bondgenoot.
Wat moesten we doen? Ik voelde me verplicht ook nu tussenbeide te komen wanneer het over Helsinki ging. Tenslotte droeg ik een bijzondere verantwoordelijkheid als de Slotakte werd besproken. Wat ik hoorde verklaren door sommige opposanten kon ik niet zonder meer laten voorbijgaan. Een had de euvele moed gehad te verklaren dat niet Yalta de catastrofe was geweest, maar wel Helsinki! Brzezinski had zopas met ophefmakende essays in de tijdschriften Foreign Affairs en Europa-Archiv 1985 tot jaar van Yalta uitgeroepen. Aangezien we besloten naar Helsinki terug te keren om de tiende verjaardag van de Slotakte te herdenken en te vieren, moesten we goed weten wat we bij die gelegenheid zouden zeggen. Ik steunde uit volle kracht het voorstel van Genscher om opnieuw, voor een tweede keer, de beginselen uit de Slotakte te formuleren, te bevestigen en plechtig af te kondigen. De wereld zou verplicht zijn te luisteren.
Op 30 januari was ik uitgenodigd in Bonn en ik kon mij lang met Genscher onderhouden. Ik vond in hem een uitstekende collega, goed geïnformeerd, intellectueel nieuwsgierig en met een bijzonder goede kijk op Centraal-Europa. Hij kwam uit Halle, een stad die in 1945 door Amerikaanse troepen was veroverd. Nu nog sprak hij met weemoed over de bevrijdingsfeesten, het einde van de oorlog, de kansen op een nieuw regime, de hoop op betere levenskansen. Enkele weken later trokken de Amerikaanse troepen zich terug tot aan de linie die met de Sovjet-Unie was overeengekomen. De stad bleef onder communistische heerschappij tot aan de Wende in 1990. Wat een ellende heeft die bevolking meegemaakt ten gevolge van een diplomatiek akkoord dat helemaal geen rekening hield met menselijke verzuchtingen! Hijzelf had de stad kunnen ontvluchten om in de Bondsrepubliek zijn studies aan te vatten. Daarvoor had hij echter heel zijn familie in de steek moeten laten.
Als collega kon ik geen betere wensen. De gedachtewisselingen waren eerlijk en leerrijk. Met hem was het mogelijk over en weer te telefoneren,
| |
| |
uitleg te vragen of zelf nationale standpunten te verduidelijken. Hij had ook een zin voor humor die het prettig maakte om met hem samen te werken. Op zekere dag praatten we samen over het geval Waldheim in Oostenrijk. Ik vroeg hem of al die herrie, waarbij oorlogsfeiten terug werden opgeroepen, hem niet geneerden. ‘Helemaal niet,’ zo kaatste hij de bal terug. ‘Nu zal tenminste heel de wereld weten dat Hitler geen Duitser was.’
In Bonn legde Genscher mij op meesterlijke wijze uit welke moeilijkheden zijn regering had moeten overwinnen om tot de beslissing te kunnen komen de kruisraketten op te stellen. Een van de twee redenen om van regeringscoalitie te veranderen (van een socialistisch-liberale naar een christen-democratisch-liberale) was juist de rakettenkwestie. De andere was omwille van de financieel-economische politiek. ‘Ik had gezien dat de SPD aan het wankelen was en dat Helmut Schmidt vereenzaamde, niet meer tot grote beslissingen kon komen’, verduidelijkte hij. ‘Ik heb dat niet van de daken verkondigd om de Navo-tegenstanders niet de kans te geven van de nieuwe regering de “rakettencoalitie” te maken. Maar de donderdag voor de parlementsverkiezingen hebben Kohl, Strauss en ikzelf, in het grote televisiedebat verklaard dat we voor de plaatsing van de kruisraketten waren. U kent de rest.’
Op de laatste dag van de maand januari moest Martens in de Kamer van Volksvertegenwoordigers antwoorden op de vraag wie eigenlijk had beslist om in maart 1985 met de plaatsing van de eerste flight, zestien raketten, te beginnen. Hij citeerde teksten van Navo-commissies, experts en diplomaten. Hieruit moest blijken dat, behoudens het Navo-dubbelbesluit van december 1979, op politiek vlak niemand uitdrukkelijk een goedkeuring gaf. Langs begrotings- en infrastructuurbesprekingen werd de datum van 15 maart opgegeven en herhaald. Martens beweerde dat het bij de beslissingen van 1979 om ‘globale verplichtingen’ ging. Ik hield in ieder geval uit deze verklaring een ontmoedigende overtuiging over dat regeringen vaak bitter weinig zijn geïnteresseerd in belangrijke aspecten van defensiepolitiek en buitenlands beleid. Men vindt zelden de tijd om er serieus over te debatteren. Zij liggen zo ver van de kleine parochie. Met ‘serieus debatteren’ bedoel ik niet het herhalen wat men de avond tevoren op de televisie heeft gezien.
's Avonds was het de beurt aan de Senaat om de regering aan de tand te voelen over de rakettenkwestie. In strijd met zijn reputatie, bracht de Senaat van de confrontatie niet veel terecht. Jos Wyninckx was de eerste woordvoerder van de socialisten. Hij was een volks type en had zeker
| |
| |
geen kaas gegeten van de vraagstukken die nu aan de orde kwamen. Zijn rede bestond dan ook hoofdzakelijk uit aanklachten, retorische vragen of beschuldigingen die op andere dagen reeds waren gehoord. De antwoorden die destijds waren gegeven, werden zorgvuldig weggemoffeld of telden eenvoudig niet. Het lijkt wel een ziekte van parlementen aan eigen standpunten of opvattingen zo weinig betekenis te hechten, als ze eenmaal zijn uitgesproken.
De ene spreker na de andere kwam een papiertje aflezen. Over de grond van de zaak - de veiligheid - werd eigenlijk niet gesproken en op geen enkel ogenblik ontwikkelde zich een debat van betekenis. Wel was er een incident dat voor de Belgische interne keuken een belangrijke betekenis kon krijgen. Er was namelijk in de pers een polemiek ontstaan over de houding van de socialisten in deze kwestie toen ze nog in de regering zaten. De partij zou toen haar negatieve standpunt in een brief hebben meegedeeld. Wyninckx had daarop gezinspeeld, en om volgens zijn normen in schoonheid te eindigen, trok hij alle registers open om te beklemtonen dat die brief naar de regering was gegaan. Minister Willy Claes zou die zending hebben vervuld.
Op dat ogenblik werd de spreker door eerste minister Martens onderbroken: ‘Toen Claes bij mij kwam met die brief, heb ik hem gevraagd of ik dat epistel aan de regering moest voorleggen. Claes antwoordde toen ontkennend.’ De pers, die toch al weinig schreef over de Senaat, heeft dit incident nagenoeg ongemerkt laten voorbijgaan. Een brede bekendmaking van dit voorval had nochtans een verloedering van het debat kunnen vermijden.
| |
Politieke inquisitie
Terwijl ik in de Senaat naar Jos Wyninckx zat te luisteren beleefde ik een aangename verrassing die evenwel tot heel wat heibel zou leiden. Het voorval is kenschetsend voor het politieke klimaat binnen de CVP van die dagen. Een bode bracht me een envelop met daarin het eerste nummer van het veertiendaags tijdschrift Beraad, dat ik met enkele vrienden had gelanceerd. Het zag er mooi uit en mijn Manifest van Wil en Hoop (ondertitel, Een Christen-democratie voor de Toekomst) gaf aan de frontpagina een fris, hoopvol en innoverend uitzicht.
We hoopten daarmee aan de Vlaamse, en om te beginnen aan de Antwerpse christen-democratie, meer inhoud, moed en zelfvertrouwen te
| |
| |
geven om de eeuw zegerijk te beëindigen. In De Standaard verscheen op 2 februari al een echo die me wantrouwig maakte. De krant wist te melden dat de Tweekerkenstraat - voorzitter was toen Frank Swaelen - heel koel op de publicatie had gereageerd. Op de bureauvergadering van de CVP van 4 februari werd ik geïnterpelleerd door ene Alex Arts. Hij wilde per se weten wat mijn bedoelingen met een dergelijk blad wel waren.
Erger nog, in het dagblad Het Volk werd Beraad veroordeeld. De hoofdredacteur verwaardigde zich mij te berispen en te schrijven dat in de CVP alleen ‘collectief denken’ was toegelaten. Daarmee was ik gewaarschuwd want het mocht niet dat ik me zou uitputten met het moderniseren of populariseren van de christen-democratische doctrine. Ik dacht aan Robert Houben, die me zo had aangezet om meer over de basisopvattingen van de moderne christen-democratie te publiceren. Nu kon ik mijn ogen echt niet geloven toen ik die gedrukte nonsens las. Het was de perfecte stelling van een totalitair regime. Toch was er in Vlaanderen geen bevrijdende schaterlach te horen. De politieke filosofie werd hier blijkbaar niet veel beoefend.
Een dergelijke oppositie echter tegen een klein - in wezen - sympathiek initiatief (waarin overigens ook andere CVP'ers aan bod kwamen) vond ik beschamend. De reactie had wel een voordeel. Nu wist ik tenminste waar de politieke inquisitie huisde. Maar ik bleef me afvragen wie die bespottelijke zin had gedicteerd.
| |
Een democratisch congres
Op 7 februari kwamen de raketten eens te meer ter sprake in de kamerfractie van de CVP en nu bleek een meerderheid voor de snelle plaatsing van de tuigen te zijn gewonnen. Alleen Wivina Demeester maakte nog bezwaar. Zij had het niet over de grond van de zaak, maar betreurde dat er nu, in de behandeling van dit probleem, winnaars en verliezers zouden zijn. Niemand reageerde, behalve een backbencher die filosofisch besloot: ‘Alsof dat niet in elk politiek debat zo is.’
Op 9 februari hield de CVP haar jaarlijks congres te Gent. Er waren veel afgevaardigden opgekomen. In de sectie ‘Buitenlandse politiek’, waar de rakettenkwestie zou worden behandeld, stonden heel wat belangstellenden recht omdat ze, ondanks de vijfhonderd stoelen, geen plaats meer vonden. Herman van Rompuy zat voor, ik vervulde de functie van rapporteur. Aan de deur deelden enkele jongeren pamfletten uit tegen de
| |
| |
opstelling. Toen de zaal het woord kreeg - er waren meer dan dertig sprekers ingeschreven - spraken woordvoerders uit Mechelen, Kortrijk en Hasselt zich uit tegen een ontplooiing. Een grote meerderheid opteerde echter voor solidariteit met de Navo en een snelle inplanting.
Ook ik kwam aan het woord. Ik moest uiterst zorgvuldig mijn woorden kiezen, aangezien de regering nog geen definitief standpunt had ingenomen. Antwoorden op de stellingen van een congressectie is iets anders dan een grote, goed voorbereide rede uitspreken. Nu kwam het eropaan verkeerde voorstellingen recht te zetten, lacunes op te vullen, informatie te verstrekken en naast de technische aspecten van een ernstig probleem, ook een politieke houding te ontwerpen. Ik sprak met overtuiging, want congresleden merken spoedig of de redenaar zelf gelooft in wat hij komt voorhouden. Ik lette er wel op om niemand met een al te elliptische uitspraak te kwetsen in zijn of haar eerlijke overtuiging. Ik wees wel op de verantwoordelijkheid van een geloofwaardige staatspartij, medebelast met het bestuur van het land en aansprakelijk voor de veiligheid. De houding van deze partij zou in belangrijke mate de regering beïnvloeden en een weerslag hebben op het lidmaatschap van de Atlantische verdedigingsorganisatie.
Ik ging de ethische aspecten van de kwestie niet uit de weg, want ik beschikte op dat gebied over uitstekende teksten, zowel Franse, Duitse als Italiaanse. Ik had me geen vragen gesteld over de politieke gevolgen van mijn optreden bij de stemming die zou volgen. Wel had ik gesproken en geargumenteerd zoals ik de problemen aanvoelde en zag. Ik was amper uitgesproken of de zaal veerde recht. In het midden van dit publiek zaten belangstellenden van wie men mij had gezegd dat ze tegenstanders waren. Ik merkte hoe zij na een zekere aarzeling ook recht stonden en in de handen klapten. Nu weet ik wel dat het op congressen niet altijd mogelijk is zijn mening door een gebaar kenbaar te maken, maar ik was erg blij dat deze kerels, van wie ik de meesten overigens goed kende en waardeerde, zich hier toch niet wilden afscheiden. Een grote meerderheid keurde de positieve stellingname goed.
In de plenaire vergadering gaf Luk Martens het startsein met een uiteenzetting over de stand van de politieke doctrine van de partij. Wilfried Martens ontleedde in een zakelijke rede de regeringspolitiek. Het leek me dat CVP-voorzitter Swaelen een stuk van de toespraak, gehouden in het Antwerpse Sportpaleis ter gelegenheid van de Europese verkiezingen, parafraseerde. Dat was uiteraard niet slecht. Het liet hem toe wat vaag te blijven over de raketten. Wel omschreef hij moedig onder luide bijval de
| |
| |
VAKA-activisten als ‘wolven in schapenvacht’. Hij besloot met de woorden: ‘We kennen nu het standpunt van de partij, maar regering en mandatarissen moeten in eer en geweten beslissen met het oog op het welzijn van het land.’ Deze dooddoener deed het voortreffelijk na een stemming over de congresresoluties waarbij zonder enige moeite de uitspraken van de sectie ‘Buitenland’ werden bevestigd.
Het congres was een voorbeeld geweest van democratische besluitvorming. De afgevaardigden hadden zich uitgesproken en hadden uitdrukking gegeven aan wat er leefde bij hun mensen. Bij het buitengaan kwam Gaston Eyskens me nog de hand drukken en zei: ‘Pas op, Leo, au sommet in n'y a pas d'amis.’
| |
Hofmeiers
Van de talrijke bezoeken en besprekingen in de rand van het rakettendebat staan er twee in mijn geheugen gegrift, en wel om zeer uiteenlopende redenen. Het bezoek aan president Reagan in januari 1985 en dat aan Margaret Thatcher in maart van hetzelfde jaar. Bij het eerste werd ik brutaal geconfronteerd met een Belgische hofmeier, bij het tweede moest ik een kanonnade tegen Europa incasseren.
Op 9 januari 1985 lunchte ik met Paul Nitze, de hoofdadviseur van de Amerikaanse president voor deze problematiek. Hij stond bekend als een bekwame en rustige man. De expert wist me te vertellen dat op de geplande bijeenkomst nauwelijks over conventionele wapens zou worden gesproken. Het zou vooral gaan over ABM, Sbart, Spare en INF. De Duitse bondskanselier Schmidt had deze wapens recent aangeklaagd als een nieuw vredesverstorend element in Europa. Toch had Nitze enige hoop op positieve resultaten. De onderhandelingen zouden echter ongetwijfeld lang duren en erg moeilijk verlopen. Nitze maakte een openhartige en eerlijke indruk. Hij had een perfecte dossierkennis en zijn opvattingen over evenwicht en vrede kon ik waarderen. Hij sprak traag en bedachtzaam, gebruikte geen nutteloze woorden en wekte vertrouwen.
Voor de eigenlijke bilaterale besprekingen werd overeengekomen dat aan beide kanten een delegatie zou worden samengesteld bestaande uit drie personen. Aan Amerikaanse zijde waren dat president Ronald Reagan, staatssecretaris George Shultz en de Amerikaanse ambassadeur in Brussel, Geoffrey Swaebe. Premier Martens, minister van Buiten- | |
| |
landse Zaken Tindemans en de Belgische ambassadeur in Washington, Herman Dehennin, vormden de Belgische delegatie.
Voor mij stond de geloofwaardigheid van de westerse verdediging met de Atlantische Alliantie op het spel. Was de organisatie wel in staat een evenwichtig beleid te voeren? Stonden de leden van het Atlantisch verdedigingsstelsel nog vastbesloten naast elkaar? Waren de kleine lidstaten nog geloofwaardig in hun steun aan een gemeenschappelijke verdediging? De nuloptie was, zoals gezegd, mijn doel: geen dergelijke tuigen, noch aan de ene, noch aan de andere kant. Maar zolang dit niet door onderhandelingen was bereikt, woog de verplichting op de Navo-lidstaten om achter hun gemeenschappelijke beslissing te staan.
Binnen de CVP probeerde men het partijbelang tegen mij uit te spelen. Ik antwoordde echter dat het inderdaad mogelijk was dat de CVP stemmen zou verliezen in geval van opstelling van kruisraketten. Als echter bekend werd dat we niet solidair waren met de Navo, dan zou de partij er beslist ook verliezen. We vertrokken dan ook naar Washington met het standpunt om tegen eind 1987 het Navo-dubbelbesluit uit te voeren, tenzij er ondertussen een akkoord werd gesloten tussen de supermogendheden. De regering zou in maart beslissen, na raadpleging en in verstandhouding met de geallieerden. In mijn dagboek noteerde ik toen: ‘De reis naar Amerika - waar Martens en ik worden verwacht - zal geen plezierreis worden.’
We vertrokken op 13 januari. De premier, die een groep journalisten had meegenomen, voelde zich verplicht zijn reisgezellen in het vliegtuig te briefen. Hij legde er de nadruk op dat het om een werkbezoek ging, en niet om onderhandelingen. De Belgische delegatie zou vooral vragen stellen. Het trof me, te oordelen naar hun vragen, dat de journalisten de toedracht van de problemen niet al te goed kenden. Maar sommigen compenseerden dat vacuüm door hun categorische oordeelvellingen hardop te formuleren.
Van New York vlogen we naar Washington met een militaire machine. In de hoofdstad logeerde de delegatie in het Vista-hotel, een nieuw, aanlokkelijk en duur hotel. De laatste voorbereidende gesprekken vonden plaats in het salon van Martens’ suite. De premier had een zekere Fons Verplaetse meegebracht. Zijn naam hoorde ik voor het eerst tijdens een bezoek ten huize van Jef Houthuys, voorzitter van het Algemeen Christelijk Vakverbond. Hij had mij en mijn echtgenote uitgenodigd in zijn nieuwe woning te Zellik. Tijdens de maaltijd rinkelde de telefoonbel.
| |
| |
Mevrouw Houthuys stond op en ging afhaken, kwam terug en zei: ‘Fons Verplaetse.’ Die persoon was me onbekend. Een rijd later kwam dezelfde naam ter sprake in een werkgroep waarvan ik lid was. Het ging, zei men mij, om een ambtenaar van de Nationale Bank ‘die een goede relatie had met de voorzitter van het ACV’. Dit scheen al een publiek geheim te zijn. Toen de naam een derde keer viel, wist een informant te melden dat de genaamde Verplaetse de interventies schreef die Houthuys voorbracht op de vergaderingen van de Nationale Bank waarop de zogenaamde regenten werden uitgenodigd. De vakbondsleider behoorde tot deze laatste categorie.
Dat hij werd gebrieft vanuit ‘het huis’ bleek op zekere dag toen een punt van de agenda was afgevoerd. Houthuys had daar waarschijnlijk geen aandacht aan besteed. Hij vroeg immers op een bepaald ogenblik het woord en las een tekst af die geen betrekking had op een van de punten die ter discussie stonden. Dit wekte wantrouwen, want er kwam geen antwoord op de vraag hoe een rede kon worden gehouden over een kwestie die niet was geagendeerd. Opzoekingen werden gedaan naar de auteur van dat proza. Het bleek Verplaetse te zijn. Ten slotte kwam deze anonieme tekstverwerker terecht in het kabinet van premier Martens.
Ook in Washington begon hij zich al dadelijk met alles te bemoeien, zelfs met de teksten en de diplomatieke aspecten van het bezoek. Ik had al eerder in de Wetstraat opgemerkt dat hij zich in de sociaal-economische sector gedroeg als een superminister die voortdurend wat medelijdend de les spelde aan Martens. Hij wilde nu dezelfde houding aannemen voor de problemen van defensie en buitenlandse politiek, sectoren waarin hij in alle opzichten een bijloper was. Het internationale leven was voor hem een gesloten boek waarin hij als politieke leek nooit had gelezen. Ik vroeg me dan ook af wat die man daar eigenlijk kwam doen. Ik kon niet geloven dat Martens zo iemand nodig had om gesprekken met Reagan en Shultz voor te bereiden. Ik verdacht Verplaetse er wel van opdracht te hebben gekregen om vanuit Washington bepaalde groepen te informeren.
Lou de Clerck, de persman van de eerste minister, speelde in het hotel de rol van tamboer-majoor. Hij blafte op zulke grove wijze onze ambassadeur in de Verenigde Staten Raoul Schoumaeker af, dat deze laatste me kwam zeggen niet langer met hem te willen vergaderen.
De volgende dag vertrokken we naar het Witte Huis. Op het afgesproken uur stonden we voor de deur van de wereldberoemde oval room, waar de president hoge gasten ontvangt. De deur ging open, Wilfried Martens stapte binnen, samen met onze ambassadeur. Ik volgde. Opeens
| |
| |
glipte iemand mij voor en probeerde de premier in te halen. Het was Verplaetse. De deur ging dicht en ik stond, verlaten, voor de mooie entree. Een soort majordomus deed een stap in mijn richting en keek me ondervragend aan. Ik wist niet hoe ik de situatie moest verduidelijken. Mij overviel een gevoel van verontwaardiging, misschien wel van woede. De afspraken waren bijzonder duidelijk geweest: tweemaal drie onderhandelaars, die met naam en toenaam in de documenten waren genoemd. Wat moest ik nu doen? Terugkeren naar het hotel? Ergens gaan wachten? Mijn frustratie gaan opvreten in de stad? Naar huis terugkeren? Maar daar ging plots de deur weer open. Verplaetse werd buitengezet en mij werd gevraagd om binnen te komen. Onze gastheer had er plezier in. Ik was diep beschaamd.
Die eigenaardige positie zou nogmaals blijken toen uitkwam dat Martens regelmatig vergaderde in Poupehan, op het buitentje van Verplaetse in de Ardennen. Beiden ontmoetten daar ook Jef Houthuys en Hubert Detremmerie, de voorzitter van de ACV-bank Bacob, om over de politieke toestand in België te palaveren. Martens wist vanzelfsprekend, als gewezen voorzitter van de CVP, hoe de politieke kaarten lagen. Hier kon hij echter ook leren hoe deze heren de Belgische munt beoordeelden, wat ze van de rijksmiddelenbegroting dachten en hoe ze een eerste minister omzwachtelden.
Toen Hugo de Ridder met een boek deze Poupehangesprekken aan het licht bracht, was de rechtvaardiging van dat konkelfoezen uiterst zwak. Het leek wel alsof men het vanzelfsprekend vond dat een vakbondsleider, een private banker, een gedetacheerd ambtenaar van de Nationale Bank en een eerste minister overleggen of geen devaluatie van de nationale munt moest worden nagestreefd, welk begrotingsbeleid de regering behoorde te voeren, en meer nog, hoe de regering er zou moeten uitzien. Of daar ook over deontologie werd gesproken weet ik niet, maar volgens de commentaar te horen die bij het openbaar maken van die gesprekken loskwam, schenen er op dat gebied geen vragen, laat staan problemen, te zijn opgeworpen.
Het stemt wel tot nadenken dat enkele lieden in die voorwaarden konden beraadslagen over het monetaire beleid en de begrotingspolitiek, met alle consequenties voor het economisch beleid, waarbij ook de sociale sector niet kon worden vermeden. Werd daarbij gedacht aan de zin van de verkiezingen, de eerbied voor de instellingen en hun bevoegdheid, de betekenis van de verkozene in de democratie? Zou men daar ook hebben gesproken over fair play (wat een woord!), de kameraadschap (wat
| |
| |
betekent dat?), of verbondenheid van mensen die langs dezelfde politieke partij ageren en die, soms, ‘vrienden’ worden genoemd?
De opvolging van Jean Godeaux, als gouverneur van de Nationale Bank, scheen in 1987 tot moeilijkheden te zullen leiden. Mark Eyskens was ervan overtuigd dat in die omstandigheden geen katholieke Vlaming daarvoor in aanmerking kon komen, en spande zich dan ook niet in om carrière in de Bank te maken. Evenwel kon niemand beletten dat voor zulke belangrijke post al spoedig namen werden genoemd.
Een daarvan kwam voortdurend terug en werd duidelijk hoog gewaardeerd door de diverse kringen die naar een onbetwiste vakman voor financiële en monetaire problemen uitkeken: prof. dr. Theo Peeters. De professor had belangrijke publicaties op zijn naam staan, ook in het Engelse taalgebied, en had meegewerkt aan opgemerkte studies in opdracht van de Europese Gemeenschap. Vaak hoorde men zeggen dat België nog moest kunnen meespreken wanneer de landen van de Benelux, van de EEG, van de OESO het hadden over deze voor de welvaart zo essentiële kwesties. De sherpa's - de vertegenwoordigers van de grote landen die de weg bereiden voor internationale besprekingen - moesten dan ook naar de Belgische gouverneur kunnen opzien en eventueel met hem een dialoog aangaan. Ook de naam Verplaetse dook op, maar die stuitte op verzet in de Bank zelf. Wie hem daarbuiten steunde zou snel bekend worden.
Wanneer mensen van diverse pluimage over de grote betekenis van de functie van gouverneur met Martens spraken, hief hij een klaaglied aan: ‘Ik weet dat maar al te goed. Ik ken professor Peeters, maar ik zit in een onmogelijke situatie. Houthuys wil daar niet van weten, hij eist de benoeming van Verplaetse.’ Deze spanning duurde erg lang. Onder de kandidaten was er ook nog een docent van de ULB, met zeer goede wetenschappelijke titels. Het was echter Verplaetse die het haalde.
Toch moet ik erkennen dat het de verdienste van Verplaetse is geweest Houthuys te hebben beïnvloed om meer begrip te tonen voor de budgettaire toestand van België. Dat heeft Martens ook toegelaten op den duur een herstelbeleid te doen aanvaarden. In de jaren 1974-1978 toonde de vakbondsleider geen begrip voor deze problemen. Moet ik eraan herinneren hoe hij toen onder meer de onmiddellijke uitkering van een veertiende maand kinderbijslag en de inschrijving van het huispersoneel in het stelsel van sociale zekerheid eiste? Toen ik daar niet dadelijk op inging verklaarde Houthuys me de oorlog.
| |
| |
Hij had ongetwijfeld sociale talenten, maar het concept van ‘de grote evenwichten waarmee moderne economen proberen tot een stabiele ontwikkeling te komen’, bleef voor Houthuys Chinees. Een inkomensbeleid beschouwde hij als een kapitalistische uitvinding. En een begroting was uiteraard een instrument van conservatisme.
De keerzijde van zijn onmiskenbare gevoeligheid was dat hij haast voortdurend, zonder geduld of reflectie, reageerde wanneer George Debunne, zijn eeuwige concurrent van het ABVV (de socialistische vakbond), het woord had gevoerd. Hij kon ook zo argwanend worden dat hij een onderhandeling, die op het punt stond op positieve wijze te worden besloten, zou hebben opgeblazen omdat een regeringslid wat langer, of wat vriendelijker, met de ene of de andere had gesproken.
Later, toen hij gepensioneerd was, kwam hij mij eens opzoeken op het departement van Buitenlandse Zaken. Hij hield zich nog bezig met de initiatieven van het ACV inzake ontwikkelingshulp. Hij probeerde me kennelijk te paaien en bekende zelfs dat er in het verleden fouten waren gemaakt. ‘Ach ja, Leo, we hebben beiden moeilijke tijden doorgemaakt, en we hebben geen vergissingen kunnen vermijden’, zei hij. Het ging me niet van het hart hem zonder meer te verontschuldigen en op ons beider borst te kloppen. Ik antwoordde kortaf: ‘Ik stel met genoegen vast dat u het verleden kritisch onderzoekt, maar ik zie niet in waar ik, door mijn opvattingen, een verkeerde stelling zou hebben verdedigd. Had u naar mij willen luisteren, dan hadden we in 1982 geen devaluatie van de Belgische frank meegemaakt.’ Het was inderdaad Verplaetse geweest die Houthuys tot een meer coöperatieve houding had kunnen bewegen om een herstelbeleid mogelijk te maken.
Een laatste irritatie deed me nog verder nadenken over de ideeën - of de afwezigheid daarvan - bij bepaalde machtige figuren in het Belgisch bestel en hun perceptie van fundamentele keuzen in een regeringsbeleid. In de jaren negentig hield de vereniging Christenen voor Europa een studiedag te Brussel in de zaal van de Generale Bank, gelegen tussen het Centraal Station en de Wetstraat. Het thema dat werd behandeld was vanzelfsprekend ‘Europa’, meer in het bijzonder de Monetaire Unie die in het verdrag van Maastricht was aangekondigd. Verscheidene sprekers hadden al het woord gevoerd tot ook de gouverneur van de Nationale Bank zijn opinie kwam vertolken.
Op dat ogenblik was het voorzitterschap in handen van Mark Eyskens, die traditiegetrouw op humoristische wijze de heer Verplaetse inleidde.
| |
| |
Hoe die voorname spreker, in zoetgevooisd Oost-Vlaams, zijn onderwerp aanpakte was hoogst verrassend. Hij begon met geringschattend over Europese integratie te spreken en verklaarde haast letterlijk dat hij aan dat verschijnsel niet zoveel belang hechtte. ‘Ik ben meer bezorgd over “den biefstuk en de pint bier” van onze mensen dan over de Europese eenmaking’, liet hij zich ontvallen. ‘Maar ik wil toch eens zien wat de Europeanen zoal van ons verlangen.’ Mark Eyskens keek me strak in de ogen - ik zat op de eerste rij toehoorders - sperde dan de zijne wijd open, fronste de wenkbrauwen, maar reageerde verder niet. De zaal bleef roerloos.
Dat belette niet dat Verplaetse later op een wat eerbiedwaardiger manier over Europa ging spreken, waarschijnlijk ook gedwongen door de overige lidstaten van de Europese Unie. Er kwamen ogenblikken dat hij verplicht was zijn eigen technische kennis en het hele intellect van de Nationale Bank in te schakelen om niet onder de voet te worden gelopen. Die verdienste wil ik hem niet ontzeggen. Ook al was dat zijn plicht als gouverneur.
| |
Thatcher: ‘Maak me nu niet leugenachtig’
Op 2 maart 1985 werden Wilfried Martens en ikzelf verwacht bij Margaret Thatcher, de combattieve Britse eerste minister. De overtocht gebeurde met een militair vliegtuig en bij de aankomst op het vliegveld wachtte een wagen ons op om ons naar Chequers te brengen, de sinds Churchill beroemde residentie van de regeringschefs in Groot-Brittannië. Maggie leidde ons zelf binnen en bood ons een kop koffie aan. Haar begroeting was kort en zeer ad rem. Over de plaatsing van de kruisraketten zei ze onomwonden: ‘Ik heb president Reagan gegarandeerd dat Martens en Tindemans betrouwbare en eerlijke kerels zijn, die zullen doen wat is overeengekomen. Maak me nu niet leugenachtig.’
Na deze opmerkelijke ontvangst kregen we de kans om ons even op onze kamers op te frissen. Terug beneden verdween ze met de Belgische premier in een salonnetje voor een gesprek onder vier ogen. Geoffrey Howe, mijn collega van Buitenlandse Zaken, bracht me ondertussen naar een soort leeszaal, een bijzonder aangenaam vertrek dat een onmiskenbare aantrekkingskracht uitoefende op ieder die van lectuur en boeken hield. De Britse minister suggereerde twee onderwerpen voor ons eerste onderhoud, met name de Europese twist en de rakettenkwestie. Het gesprek duurde tot we werden geroepen voor de lunch. In strijd met een
| |
| |
wat sceptische verwachting - een vooroordeel? - was het een smakelijke maaltijd.
De gedachtewisseling werd afgestemd op small talk, met sociale inslag en uitwisseling van impressies van topconferenties of bezoeken aan Amerika. De voorkeur van de IJ zeren Dame ging opvallend uit naar dit laatste thema. Na de lunch betrokken we een ietwat groter salon waar een indrukwekkende open haard voor de verwarming instond. Zij had deze ontmoeting goed voorbereid en startte met een regelrecht offensief. Ze leek opgewonden, ongedurig, stond recht, ging weer zitten, veerde weer recht, trok haar rok strak, streek neer in haar zetel en liet haar kritische opvattingen horen over de Europese interne markt, over de landbouwprijzen en over het Europees Muntstelsel (EMS). Voor de landbouwpolitiek had ze geen goed woord over en ze verklaarde een organisatie van huisvrouwen te willen oprichten om dat beleid te bekampen. Over het EMS toonde ze zich zo mogelijk nog agressiever. Zij verkondigde dat zulk stelsel ons in niets zou helpen tegen de positie van de dollar of de yen. Het leek wel een kanonnade. Haar woordenvloed stopte maar toen de tijd was verstreken die voor dit onderhoud was voorgesteld. Ons antwoord scheen haar niet te interesseren.
Een auto bracht ons naar het landgoed van Lord Carrington, de secretaris-generaal van de Navo. Hij ontving ons in zijn werkruimte. De kamer vertoonde een erg persoonlijk karakter, met veel boeken, een makkelijke zetel, de Economist op tafel, en ook hier een open houtvuur. Peter Carrington begon onmiddellijk te praten over de kruisraketten. Hij onderstreepte dat de bondgenoten erg negatief zouden reageren op een eventuele beslissing van België om de eerst aangekondigde raketten niet op te stellen. Martens repliceerde dat men het hem in de Belgische politieke wereld erg moeilijk maakte, zelfs in zijn eigen partij. Hij waagde het een tegenvoorstel te doen: ‘Wat denkt u van een splitsing in de uitvoering? Laat ons een eerste flight van 16 tuigen installeren, maar laat ons de overige 32 afhankelijk maken van een nieuwe evaluatie in 1987.’
Carrington reageerde onmiddellijk en heel snedig. Breed gebarend zei hij: ‘Als u dat doet, houden de overige lidstaten u helemaal voor onbetrouwbaar. Dat zou immers betekenen dat u twijfel inbouwt in uw eigen stelling.’ Martens antwoordde niet. Er bleef over zijn houding een onzekerheid hangen, alsof hij was gewonnen voor een uitstel of een ‘signaal’, zoals de pacifisten in België zoiets noemden.
De secretaris-generaal verduidelijkte nogmaals hoe de Russen in feite een agressieve daad hadden gesteld, met dreigend karakter op het Euro- | |
| |
pees vasteland, ook voor België. Door hun initiatief met de SS-raketten maakten zij een einde aan een relatief rustige situatie, met mogelijkheden tot resultaten op het gebied van ontwapening. Zij hadden niet aan een verbetering van de bestaande toestand gedacht. Waarom? Alleen een eensgezinde actie van de Navo kon de indruk wekken dat de lidstaten niet waren ingesloten en hun vitaliteit niet hadden verloren. Welke die houding moest zijn was in de Navo overeengekomen. Als de kleine lidstaten niet meededen, veranderde het karakter van de Atlantische Alliantie en werd in feite, psychologisch, de toestand gevaarlijker. Op dat gebied was de beslissing van België van veel grotere betekenis dan de afmetingen van het land deden veronderstellen. Een land, gecreëerd door grote mogendheden en tweemaal in zijn geschiedenis overvallen en bezet, zou nu onverschillig blijven en weigeren met zijn bondgenoten op te treden tegen een eenzijdige, bedreigende machtsontplooiing waarvan het zelf een slachtoffer zou kunnen worden?
Nadien werd ik verwacht op Chevening, de residentie van de Britse minister van Buitenlandse Zaken. Het prachtige landgoed verraste me. Het was gelegen in een park zoals die alleen maar in Groot-Brittannië zijn te vinden. Lord Stanhope had het ooit aan de staat geschonken om de ministers van Buitenlandse Zaken toe te laten zich in de beste voorwaarden te herstellen, lichamelijk en geestelijk, en gasten te ontvangen in ideale voorwaarden. Een majestueuze trap voerde naar de eerste verdieping. Langs de wand omhoog hingen geweren en pistolen afkomstig van beroemde regimenten. Op het plafond in de grote inkomhal was als een vreemdsoortig fresco een indrukwekkende versiering aangebracht met ouderwetse pistolen.
Geoffrey en zijn vrouw bewezen dat gastvrijheid een combinatie vormt van vaardigheid en beschaving. Zij hadden enkele gasten uitgenodigd, met name Lord Page, Sir Peter Wakefield, Lord Pennock, John Wyles, en hun echtgenotes. Het diner vormde het hoogtepunt van de dag, ook wat de conversatie en de behandelde onderwerpen betrof. Europa kwam onvermijdelijk aan bod, maar ook de Oost-Westrelaties, de derde wereld en Zuid-Afrika. Na de koffie brachten we een bezoek aan de bibliotheek, met ook een rijke collectie brieven, tekeningen en schilderijen van politici. Op enkele portretten herkende ik onder meer Disraeli, Wellington, Stanhope en zijn dochter Esther. Het Vlaamse gezegde ‘Het verleden leeft in ons’ werd hier bewaarheid.
De volgende morgen ontbeten we om negen uur. Lady Pennock was mijn tafeldame en sprak voortdurend over Australië en Nieuw-Zeeland.
| |
| |
Het ritme van het ontbijt, om niet al te bruusk de dag te beginnen, vormde een mengeling van trage start, schijnbare onverschilligheid en ontwakende nieuwsgierigheid. De ochtendkranten werden ingekeken en dat leidde tot een eerste commentaar. Lord Pennock toonde zich daarbij een realist. Hij probeerde me uit te leggen hoe degelijk het program van de Britse werkgeversorganisatie was. Zij ijverden voor een eengemaakte, interne, Europese markt en een Europees muntstelsel. Margaret moest het horen! Het afscheid hield geen verrassingen in. Iedereen begreep dat we een vliegtuig moesten halen. Ik vertrok, met een Britse ervaring rijker.
Drie jaar later, op 20 september 1988, was Margaret Thatcher door het Europa-college te Brugge uitgenodigd om er de grote academische rede uit te spreken. Er was veel volk opgekomen, wellicht om er te vernemen hoe zij zich de ontwikkeling van de Europese opbouw voorstelde. Ik zat op de eerste rij van de genodigden, vlak voor de premier. Geen van haar woorden ontsnapte aan mijn aandacht, de bewegingen van haar ogen of haar mond evenmin. Zij begon haar toespraak met te zeggen dat men haar kon beschouwen als een Sjengis Chan die het woord kwam voeren op een vredesconferentie. Met die vergelijking, die naar ze zelf zei ook een verwittiging was, wenste zij zichzelf voor te stellen.
Vervolgens richtte ze haar pijlen op de EEG en begon een frontale aanval. Ze vergeleek deze Europese realisatie al onmiddellijk met de Sovjet-Unie. Zij verweet de Gemeenschap haar ziekelijke ‘centralistische houding’ en haar zucht om communautaire beleidsvormen tot stand te brengen. Zonder verpinken zong ze de lof van haar opvattingen, verdedigde de structuur van een grote markt, en zo veel mogelijk ‘deregulatie’.
Ze wees hardnekkig iedere overeenkomst inzake BTW af. Na haar misprijzen voor de Europese Commissie te hebben beluisterd, liet het beleefde auditorium een traditioneel applaus niet achterwege. Ik kon het echter niet over mijn hart krijgen daaraan mee te doen en bleef onbewogen zitten. Karel van Miert had dat opgemerkt en bracht er lachend commentaar over uit. De genodigden verlieten langzaam de zaal en de Britse journalisten stormden op mij af, nieuwsgierig om de reacties op te vangen van een politicus die ze kenden.
's Avonds bood de Britse ambassadeur te Brussel, Sir Peter Petrie, een groot diner aan ter gelegenheid van het bezoek van de eerste minister van het Verenigd Koninkrijk. Zoals bekend bestaat de taak van een ambassadeur erin op zulke avonden genodigden bij elkaar te brengen en conversaties te bevorderen. Hij leidde me naar mevrouw Thatcher, die me nog
| |
| |
herkende. Ze sprak me aan met mijn voornaam, genoot van een whisky en wilde me haar opinies over de Europese gedachte nog eens duidelijk inprenten. ‘Leo’, zei ze, wel drie keer. ‘Ik weiger Europees socialisme in Groot-Brittannië binnen te brengen. Hebben we geen vertrouwen meer in onszelf? Waarom aanvaarden we een federaal Europa?’ Zij ratelde maar door, en niemand kreeg de kans om op haar uitspraken te reageren. Zelfs niet met een ‘ja’, of een ‘neen’. Tijdens de maaltijd kon ze vanzelfsprekend niet doorgaan met peroreren, maar na de koffie, zette ze de predikatie met onverminderde passie voort.
De volgende dag vroeg Peter Snow van de BBC me om in het nieuws enkele vragen te beantwoorden over de ‘speech van Brugge’. Ik zei wat ik te zeggen had, zonder in een polemiek te vervallen, en zette de naar mijn mening onjuiste voorstellingen recht. Ik kon niet nalaten erop te wijzen dat Groot-Brittannië enerzijds en eerste minister Thatcher anderzijds, in Europees opzicht al eens van standpunt waren veranderd. Het laatste treffend voorbeeld was wel de goedkeuring van de Eenheidsakte in Luxemburg in 1985. De Britse premier had in Brugge trouwens kritiek geuit die helemaal niet verantwoord was, zo bijvoorbeeld de beschuldiging dat de Europese Gemeenschap bewust centralisatie had nagestreefd. Europa op gelijke voet stellen met de Sovjet-Unie was zonder meer potsierlijk.
De volgende dag kwam de BRT. Ik gaf als mijn mening te kennen dat Thatcher zich had willen wreken op Jacques Delors nu deze laatste was gaan spreken op het Congres van de Britse vakbond, de TUC. Deze organisatie vormde een component van de Labour Party. Thatcher kon niet aanvaarden dat de voorzitter zich in Groot-Brittannië tot haar politieke tegenstanders had gewend. Bovendien had Delors het gehad over een Social Space, een sociale toekomstdroom die door het conservatieve boegbeeld werd verworpen. Delors had er een staande ovatie gekregen en het congres had een resolutie goedgekeurd ter verdediging van de Europese interne markt. Tot dan toe had Labour een dergelijk standpunt verworpen. Thatcher kon haar woede niet meer verbergen. Zij had in Brugge een duel uitgevochten. |
|