Zaken, gezien vanuit België, gaan verkennen. Ik beoogde een houding aan te nemen geïnspireerd door die van Pierre Harmel na zijn aftreden als eerste minister, een afzijdigheid op het gebied van binnenlandse politiek om me alleen met buitenlandse zaken bezig te houden. Zulk optreden vond zijn oorsprong in een opstelling die Paul van Zeeland op een bepaald ogenblik had voorgesteld tegenover de regering waarvan hij deel zou uitmaken. Professor Jan de Meyer had me dat nog verteld (en als voorbeeld voorgehouden) toen de partij hem vroeg of hij als specialist van constitutioneel recht gecoöpteerd lid van de Senaat wilde worden, om aldus bij de ‘communautaire debatten’ een gezaghebbende stem te laten horen. De professor wenste een positie in te nemen vergelijkbaar met die welke Van Zeeland in de jaren dertig had voorgesteld.
Ik hield me dus aan Europa, Zaïre en de buitenlandse betrekkingen en had daarmee meer dan werk genoeg. Een actieve rol voor de binnenlandse politiek zou me trouwens niet hebben gepast. Ik was immers minister van Communautaire Betrekkingen en premier geweest. Ook bij deze laatste functie had ik voortdurend te doen met de herstructurering van de staat. De gewestvorming maakte toen de politiek tot een hel.
Toch wil ik een kritische noot laten horen. Alles wat tussen 1980 en 1989 werd hervormd stond in het teken van een staatsopvatting die nooit expliciet als dusdanig was voorgesteld. Het Congres van Antwerpen 1972, waartegen Gaston Eyskens zich zo heftig had verzet, was alles wel beschouwd iets anders dan wat nadien tot stand werd gebracht. Op ten minste één punt heb ik deze hervormingen hartgrondig betreurd. Dit was de verminking van de Senaat. Ik vond dat men van deze instelling - die ik als minister had leren kennen als een ernstige, bevoegde, gezagvolle Kamer - een karikatuur had gemaakt. Ik kende vrij goed de structuur en de bevoegdheden van het Hoger Huis in Groot-Brittannië, de Tweede Kamer in Nederland, de Senaat in Frankrijk, zelfs in Italië.
Bij ons heeft men niet geprobeerd een staatsdragende, zinvolle tweede Kamer tot stand te brengen, maar wel een rompparlement dat kan vegeteren tot het wordt afgeschaft. En als dit laatst gebeurt zal de federale wetgever in dit moeilijke België afhangen van een zenuwachtige, vaak miskende, bakkeleiende Vergadering. Zulke evolutie betreur ik. Zij leidt naar een soort snelrechtcafetaria, waar juridisch slechte teksten op een drafje worden doorgejaagd. Iedere diepere bezinning op de wetgeving en haar gevolgen gaat daarbij verloren.