| |
| |
| |
IV. De beleving 1978-1989
‘Ik begreep dat - al ziet niet iedereen dat in - de buitenlandse politiek veel diepere scheidingen tussen mensen veroorzaakt dan de doctrines inzake munt, begroting of sociale kwesties.’
Dominique Leca (kabinetschef van Paul Reynand in 1940)
‘De diplomatie van een land vloeit, minstens gedeeltelijk, voort uit een visie op de wereld.’
Raymond Aron
| |
| |
| |
29
Vijf regeringen in twee jaar
Mijn ontslag op 11 oktober 1978 verwekte schokgolven in het politieke landschap. De Socialistische Partij, die weliswaar door de twee covoorzitters - Cools en Van Miert - werd geleid, was tot dan een sterk unitaire partij gebleven. Ze viel uiteen in twee afzonderlijke partijen: SP en PS. Karel van Miert had kennelijk genoeg van de nukken van zijn Waalse collega. Ook in de Volksunie was de ontreddering groot en er dreigden dissidenties.
De partijvoorzitters Cools, Nothomb en Schiltz hadden een plannetje uitgedacht - of al lang beraamd - om Wilfried Martens mijn plaats te laten innemen en gewoon verder het Egmontpact door het parlement te jagen. Ze gaven er zich weldra rekenschap van dat zoiets nooit door de CVP-fracties zou worden geslikt.
Defensieminister Paul vanden Boeynants werd belast met de vorming van een regering. Aanvankelijk wilde hij de legislatuur volmaken tot in 1981. Willy Claes vertolkte de mening van menig politicus door met luide stem te verkondigen dat verkiezingen tot elke prijs moesten worden vermeden. Dat bleek onmogelijk want slechts vijf van de zes meerderheidspartijen eisten dat de Egmont-Stuyvenbergteksten gewoon zouden worden doorgeduwd alsof er geen vuiltje aan de lucht was. De CVP-fracties lagen dwars zodat Vanden Boeynants slechts een overgangskabinet kon vormen. Ondanks zijn aandringen weigerde ik in die regering zijn plaats als minister van Defensie in te nemen. Hij poogde me zelfs daartoe over te halen door te laten doorschemeren dat ik vanuit die post naar de Navo zou kunnen overstappen. Vanden Boeynants combineerde dan zelf maar de functies van premier en minister van Defensie.
Het overgangskabinet zorgde er wel voor dat de volgende legislatuur grondwetgevende bevoegdheid zou hebben en schreef nieuwe verkiezingen uit voor 17 december 1978.
| |
| |
De christen-democraten (CVP-PSC) behaalden elk nog een zetel meer in vergelijking met de reeds succesrijke uitslag van 1977. Meer dan 139.000 kiezers uit mijn arrondissement gaven mij hun vertrouwen. Ook CVP-voorzitter Martens haalde 8000 stemmen meer en had er bijna 53.000. De socialisten verloren zowel in Vlaanderen (-1) als in Wallonië (-3). Willy Claes moest 4000 stemmen prijsgeven en André Cools meer dan 9000. De Vlaamse liberalen maakten hun verlies van 1977 goed en de Volksunie verloor 6 zetels en viel terug op 14 kamerzetels. Het aantal naamstemmen voor partijvoorzitter Schiltz in het arrondissement Antwerpen werd zowat gehalveerd tot 18.000. Een dissidente VU-lijst had slechts één enkele verkozene in Antwerpen: Karel Dillen.
Het formatieberaad verliep uitermate moeizaam. Het zou meer dan drie maanden duren alvorens een coalitie van christen-democraten, socialisten en FDF kon worden gevormd onder leiding van Wilfried Martens.
De CVP organiseerde op 1 april 1979 een buitengewoon congres in de Brusselse Magdalenazaal om een deelname aan de regering goed te keuren. Het congres verliep nochtans anders dan gepland. Al bij de aanvang zei een spreker uit Limburg dat Tindemans de taak van partijvoorzitter moest overnemen als Martens premier werd. Die woorden werden onder stijgend applaus door verscheidene sprekers herhaald. Ten slotte was het Jan Verroken die vroeg of Tindemans op zulk appel wilde antwoorden. Ik oordeelde nu dat het mijn plicht was te reageren en verklaarde dat ik het voorstel zou aanvaarden als het congres het werkelijk verlangde. Daarop volgde een staande ovatie. Nadien zou dit plebisciet worden bevestigd op een statutaire vergadering.
Zo werd ik op een bijzonder moeilijk moment voorzitter van de partij. Ik moest ook onmiddellijk de campagne in handen nemen voor de Europese verkiezingen van 10 juni 1979. Het werd voor de CVP en haar voorzitter een weergaloos succes. Bijna een miljoen kiezers gaven me een voorkeurstem. Maar al spoedig moest ik ondervinden dat de stem van het volk niet voldoende was om mijn verkiezing tot voorzitter tot een element van eendracht en succes te maken. In het partijbestuur zaten blijkbaar een paar jaloerse negativisten die nu en dan hun rancune botvierden. Zij probeerden onder meer een invloed uit te oefenen in de ‘adviesraad’ van het partijblad Zeg.
Ook met de regering ging het helemaal niet goed. Een permanente crisisdreiging achtervolgde haar en in twee jaar viel ze viermaal. Eerst trok het FDF eruit, dan werden de liberalen binnengehaald en nadien weer buitengezet. De regering keurde uitgaven goed waarvan de weer- | |
| |
slag op de begroting al spoedig onrustwekkende proporties zou aannemen.
Ik voelde me als voorzitter van de CVP verplicht de reputatie van mijn partij als betrouwbare, serieuze formatie hoog te houden. Mijn houding bleef echter orthodox: bij discussies in het Partijbureau werden gewoontegetrouw conclusies getrokken maar ik liet ze altijd goedkeuren, ook naar de vorm, alvorens de pers te ontmoeten. Toch werd ik persoonlijk aangevallen voor verklaringen die nochtans met unanieme goedkeuring uit het Bureau waren gekomen.
Een voorbeeld. Op 22 maart 1981 had de regering-Martens een ‘Vastenplan’ bekendgemaakt (28 miljard BEF bezuinigingen en 5 miljard BEF nieuwe inkomsten). Op een vergadering van het Bureau werd beslist als oordeel naar buiten te brengen: ‘verdienstelijk maar onvoldoende’. Ik had uitdrukkelijk gevraagd of ik dat mocht zeggen. Voor alle zekerheid had ik ook de Franse vertaling laten goedkeuren: ‘méritoire mais insuffisant’. Ja, ik kreeg de toestemming. Nadien brak de storm los. Ik werd ervan beschuldigd boosaardige inzichten te koesteren ten opzichte van Martens en de regering.
Voor de media was het andermaal een aanleiding om vermeende conflicten of zelfs twisten op te roepen tussen Martens en mezelf. Ik heb dat herhaaldelijk kunnen logenstraffen. We hadden niet altijd dezelfde opvattingen over de problemen, noch dezelfde beoordeling van de politiek. Maar een slaande ruzie of een twist met moedwil of woordgeweld heeft nooit plaatsgehad. De ruzies waarop werd gealludeerd kwamen veel meer uit de verbeelding van de commentatoren dan uit de waarneming van de werkelijkheid. Achteraf hebben de media zich verder vermeid in de zogeheten ruzies tussen Martens en Eyskens, tussen Martens en Dehaene, tussen Martens en Van Peel en nu tussen Martens en de Van Rompuys.
| |
Het zieke België
Op 28 maart 1981 was de top van de Nationale Bank bijeengekomen om de positie van de Belgische frank te onderzoeken in het licht van de begrotingsproblemen en de onenigheid in de regering. De algemene stemming was gekenmerkt door een scherp pessimisme. De dag voordien had men onze munt moeten ondersteunen met een bedrag van 14 miljard BEF en die hulpverlening hield niet op. De Bundesbank had al geweigerd nog bij te springen.
| |
| |
Op 29 maart liet de gouverneur van de Nationale Bank weten dat een devaluatie wel onvermijdelijk leek als er voor het openen van de Beurs op maandag geen afdoende maatregelen werden getroffen. We kwamen samen bij Chabert en onderzochten een urgentieprogram: indexblokkering, prijzenblokkering, lonenblokkering. Zelfs dat werd nog onvoldoende geacht om de frank met zekerheid te redden. Chabert had Martens gezien, de socialisten wilden niets aanvaarden. Leden van het Bureau vroegen of de voorstellen al geen begeleidende maatregelen bij een muntontwaarding betekenden. Op 30 maart riep Martens de partijvoorzitters nogmaals bijeen. Er werd geen enkele overeenkomst bereikt. Vanden Boeynants wilde de tekst nog afzwakken, behalve voor de opschorting van de index van levensduurte tot op 1 januari. Geen enkele redenering deed echter de houdingen veranderen.
Daarop besloot Martens zijn ontslag aan te bieden. Op 31 maart legde hij een verklaring af in de Kamer. Onder groot protest hief de voorzitter de vergadering op zonder debat. Om vijf uur nam de koning een eigenaardig initiatief. Hij ontbood immers de voorzitters van Kamer en Senaat, de partijvoorzitters, met uitzondering van Karel Dillen (Vlaams Blok) en Robert Hendrick (RAD), de vertegenwoordigers van de sociale organisaties, met name Jef Houthuys, Georges Debunne en Frans vanden Berghe van de werkgevers, Fons Margot van de middenstand, Dries Dequae van landbouw, en eerste minister Martens.
Allen waren verbaasd in dezelfde zaal te worden binnengeleid. De vorst was zichtbaar geëmotioneerd en stak op een voor hem zeer ongewone toon een verwijtende rede af. Hij hield zelfs voor dat het land als het ware in een klimaat van oorlog verkeerde. Het had zeven regeringscrises gekend op zeven jaar tijd, terwijl de problemen een grotere eendracht vereisten. Hij gebruikte herhaaldelijk het woord ‘unie’. Ik schrok toen de koning verklaarde dat hij erop had gestaan ‘de machthebbers in rechte en in feite’ bijeen te roepen. Daarom zaten hier nu de partijvoorzitters, de presidenten van Kamer en Senaat, de sociale leiders en de eerste minister bij elkaar. ‘Zij horen op hun verantwoordelijkheid te worden gewezen’, zei de koning.
Ik vroeg me af wie de vorst dat vocabularium had ingefluisterd. Had een minister daarvoor de verantwoordelijkheid aanvaard? Ik geloofde het niet. Het leek wel een slotvergadering van een soort Belgische Vierde Republiek te zijn, met ‘de machthebbers in rechte en in feite’. Wie dat hoorde kwamen spontaan de woorden ‘pays réel, pays légal’ onzaliger gedachtenis in de mond. Had iemand de doodsklok van een parlemen- | |
| |
taire democratie willen luiden? Wie had de soeverein ertoe gebracht zulke taal te spreken die in feite een ontaarding van de politieke democratie aanklaagde?
In het partijbureau heerste de volgende dag een stemming alsof we in een sterfhuis vertoefden. Adhemar d'Alcantara resumeerde het best de situatie: een drieledige regering werd verworpen, een regering met de socialisten leek op een brutale nederlaag, voor een regering met de liberalen was er geen meerderheid. Zag nog iemand een uitkomst - een goede welteverstaan - die geen wanhoopsdaad betekende? Anderzijds werd het duidelijk dat zeer snel moest worden opgetreden, wilde men de geloofwaardigheid van ons democratisch bestel redden en de frank verdedigen.
De positie van de munt verslechterde van dag tot dag, daar waar - mits een goede politiek - geen al te groot gevaar dreigde. Helaas, de regering was er niet in geslaagd een afdoend begrotingsbeleid op te leggen. Nu kon de toestand dramatisch worden. Ik was ervan overtuigd dat we iemand nodig hadden met een sterk economisch bewustzijn en met de moed om op te treden in moeilijke omstandigheden. Was daarvoor een equipe te vinden? Wie kon dat aan?
Mijn gesprek met de koning begin april 1981 duurde lang. Het was mijn eerste onderhoud met de vorst sinds mijn ontslag als eerste minister. Ik stelde dat er zo snel mogelijk een eerste minister moest komen, liefst een economisch specialist om een catastrofe met de munt te beletten. Ik beval Mark Eyskens aan. De koning leek echter niet gelukkig te zijn met mijn voorstel. Ik had de indruk dat hij niet inzag waar de politieke degeneratie zich ontwikkelde. Had hij daarvoor voldoende terrein- en mensenkennis?
Bij de nieuwsberichten 's avonds stelde ik vast dat de socialisten hun aanvallen concentreerden op de Nationale Bank en haar gouverneur. Minister Claes kondigde een blokkering van de prijzen aan voor de duur van een maand. Geens, Dhoore en Swaelen betwistten dat dit een kabinetsbeslissing was. Chabert daarentegen meende van wel. Wat zat daar weer achter?
P.W. Segers telefoneerde me tweemaal vooraleer ‘met enkelen samen te komen’, zonder te zeggen met wie. Hij vroeg me of Martens kon worden gerecupereerd. Zag ik in Vanden Boeynants nog een kanshebber? Hij sloot niet uit om langs die omweg - in geval van mislukking - terug tot een CVP'er te komen. Dacht ik aan iemand anders? Ik peilde ernaar hoe men dat in het verleden had opgelost en hoe men ooit tot Jean van
| |
| |
Houtte als premier was gekomen. Die stond wel bekend als specialist van financiën maar behoorde niet tot de leiding van de partij.
Ik vond het ellendig om op die manier, langs de telefoon, over een mogelijke premier te spreken en had dan ook geen lust het achterste van mijn tong te laten zien. Ik suggereerde toch Bertie Croux, een wijze, verstandige man die zijn weg vond in de politieke jungle. Onmiddellijk veroordeelde P.W. echter deze mogelijkheid wegens ‘op nationaal vlak onvoldoende bekend’. Hij leek opgelucht toen ik voorstelde om onmiddellijk in kleine kring een program op te stellen zodat er geen overwinnaars of verliezers in het nieuws zouden komen. Hij vond dat een uitstekend voorstel. Toch relativeerde hij zulke werkwijze, want ‘met de socialisten en hun ingesteldheid zal dat niet gemakkelijk zijn’. Nadien zei hij me ook nog dat de systematische aanvallen tegen mij nu eens moesten gaan ophouden.
Om negen uur kwam het bericht dat Mark Eyskens was aangesteld tot formateur. Segers was boos. De volgende morgen wilde Mark me al spreken. Hij leek opgetogen, maar zocht zijn weg nog. De liberalen hadden al laten weten bereid te zijn om met hem een regering te vormen. Eyskens zei me echter dat hij de opdracht had gekregen om zo snel mogelijk een regering te vormen met de socialisten, als dat mogelijk was.
Op 5 april kruiste ik de degens met Guy Spitaels, voor de camera's van de RTBf. Ik deed mijn uiterste best om geen woorden uit te spreken die de toekomst konden bezwaren. De sleutelzin van mijn verweer hield een programma in: ‘Dit land heeft behoefte aan serieuze democratische krachten met sociale inspiratie, die tot het creëren van rijkdom aanmoedigen en waken op een rechtvaardige verdeling in periodes van welvaart. Zij mogen evenwel niet terugschrikken om in tijden van crisis aangepaste noodzakelijke maatregelen te treffen.’
Dezelfde avond nog kwam Eyskens ons zeggen dat de socialisten hoogstens wilden bijdragen tot het opstellen van een intentieverklaring om aldus te ontsnappen aan een partijcongres over de regeringsdeelname. Toen hij de voorzitters van de vier regeringspartijen ontving viel de tekst op door zijn bleekheid. In feite werden alle knelpunten verwezen naar de toekomst. Het debat bewees hoe verdeeld de opvattingen waren over een crisisbeleid. Ondertussen vormde Eyskens zijn regering. Van Miert en Vanden Boeynants weigerden iets te veranderen aan de bestaande ploeg, behalve dan voor financiën. Adhemar d'Alcantara weigerde Eyskens in die functie op te volgen. Uiteindelijk werd het Robert Vandeputte, de gepensioneerde gouverneur van de Nationale Bank.
| |
| |
De formateur kon nu zijn basisprogram voorlezen in de Kamer. Zij toonde zich die dag bijzonder rumoerig en onaandachtig. In het partijbestuur van de CVP kwam de antisocialistische strekking sterk naar voren. In de kamerfractie deed Wilfried Martens een felle uitval naar zowel Van Miert als Spitaels. De groep eiste eenparig dat ik haar woordvoerder in het debat zou zijn. Ik zag daar eigenlijk tegen op want dat betekende enerzijds dat ik moest weergeven wat leefde bij de kamerleden en anderzijds dat ik de ernst van de toestand niet mocht verdoezelen. Ik werkte bijna de hele nacht aan mijn interventie. Tijdens mijn toespraak werd ik wel door de socialisten onderbroken, maar de CVP-parlementariërs leken tevreden. De vrede was hersteld. Zij hadden terug een houvast gevonden. ‘Ah, madame’, antwoordde Eyskens op Antoinette Spaak. ‘Je suis triste que vous soyez triste.’
Ik kreeg na deze kamerzitting heel wat brieven, die alle een uiting waren van een gevoel van tevredenheid. De woorden ‘Tindemans vecht opnieuw’, in verschillende varianten, stonden er telkens in vermeld. Mijn bekommering was evenwel niet verdwenen. Hoe zouden de sociale partners en de regeringspartijen reageren?
| |
Permanente crisissfeer
De regering-Eyskens jr. wekte de indruk nieuwe vitaliteit in een modderbad te zoeken. Volgens de geruchten kon nagenoeg over niets een gemeenschappelijke houding worden bereikt. Het leek dus verkeerd om de equipe aan het bewind te betitelen als ‘regering’. Een uitzondering sijpelde echter door. Spitaels en Moureaux zochten, tevergeefs, naar een redding voor de staalnijverheid in Wallonië. Al het overige stuitte op verzet.
Vanden Boeynants legde een ophefmakende verklaring af: ‘Het wordt hoog tijd dat de begroting drastisch wordt aangepakt en dat er bovendien naar volmachten wordt uitgekeken. Als de socialisten dat weigeren, zullen we onmiddellijk een regering met de liberalen samenstellen. We zullen hun dan ook beloven om na de verkiezingen met hen te regeren.’ De PSC had dit aanvaard. De eerste vergadering van de partijvoorzitters na deze verklaring verliep stormachtig en eindigde in een crisissfeer.
Premier Eyskens zag de akelige situatie in en somde de moeilijkheden op die op een oplossing zaten te wachten. In de regering scheen dat echter niemand tot een energiek optreden te bewegen. Dehaene sprak meer en meer van de ‘structuren’ - slechts weinigen begrepen dat - maar wilde
| |
| |
de basis volledig negeren. Partijcongressen waren hem een gruwel. Men besefte onvoldoende dat ik terecht alarm had geblazen en dat een dijkbreuk nu alleen met een grote inspanning kon worden vermeden. Met alle gevolgen vandien. Houthuys begreep niet wat er gebeurde. Debunne had het herhaaldelijk over uitzonderlijke maatregelen voor een uitzonderlijke toestand maar preciseerde niet wat hij daaronder verstond. Geen van beiden kwam Eyskens ter hulp. Ook werd er geprobeerd om Herman van Rompuy, hoofd van de Studiedienst, naar een ontworpen staatsbank over te halen. Hij weigerde dit en bezwoer mij de Belgische politiek toch niet te verlaten, hoe duister de toekomst er ook uitzag. Hij zou in geen geval deserteren.
Ondertussen werd getwist over het wetsontwerp tegen het racisme. Het zal een smet op het Belgisch blazoen blijven dat men bij wetsontwerpen of wetsvoorstellen met sterke impact op de samenleving bijna nooit tot een debat van hoog niveau komt. Er wordt blijkbaar geen inspanning geleverd om een onberispelijke tekst goed te keuren. Een voorbeeld hiervan was dit nieuwe ontwerp. Later zou vice-premier Jean Gol ervan zeggen dat de wet niet eens kon worden toegepast. Na een al te snelle behandeling in de Kamer kwam de tekst in de Senaat. Daar probeerden bekwame en bezorgde leden de zwaarste vergissingen uit het goed bedoelde ontwerp te halen. Zo wilde bijvoorbeeld professor Marcel Storme het gevaar wegnemen dat door de tekst het opiniedelict opnieuw zou worden ingevoerd. Er was echter groot protest in de vroeger zo ernstige Senaat! Er werd zelfs geprobeerd een advies van de Raad van State te weigeren.
De crisissfeer groeide nog aan. Nu kwam ook Sabena-chef Carlos Van Rafelghem troost zoeken bij mij omdat de toestand van de Nationale Luchtvaartmaatschappij catastrofaal mocht worden genoemd. ‘We zijn failliet’, kreunde hij. ‘En de minister antwoordt op geen enkele van mijn vragen. Niemand helpt mij.’
Op 29 juli was ik te gast bij oud-premier Edmond Leburton. Hij wilde me ontmoeten in een vriendschappelijk klimaat. Bij zijn aankomst bleek hij erg verkouden te zijn maar dat belette hem niet zijn politieke plannen te ontvouwen. Hij zag de toestand van het land niet rooskleurig in. ‘De klassieke methodes doen het niet meer, het land wordt niet bestuurd’, oordeelde hij. Zijn voorstel om daartegen te reageren was vrij eenvoudig. Over de partijgrenzen heen moesten mensen worden gevonden om samen een regering te vormen. Zij moesten hun program voorleggen aan het parlement met de mededeling: ‘Dit is ons program, zo u het weigert volgt er een kamerontbinding’. Hij voorspelde dat niemand
| |
| |
echter het risico van nieuwe verkiezingen zou durven nemen. Met wie zou men scheep gaan? Hij dacht aan zichzelf, maar vernoemde Robert Henrion en Ernest Glinne en ‘als het moet, zelfs met André Cools’. Ik luisterde naar zijn plan. ‘En wie zal die regering presideren?’ vroeg ik hem wat naïef. Hij antwoordde onmiddellijk: ‘Toi.’ Ik kon niet achterhalen wie dit plan had uitgedokterd of met wie daar al over was gesproken. Wel waren er geruchten, maar dat verschijnsel deed zich meer voor bij regeringsperikelen. Toch schrok ik toen zelfs P.W. Segers me telefoneerde om te vragen of ik daar iets van wist. Wie kon daar nu geloof aan hechten?
Met de regering-Mark Eyskens ging het inmiddels niet goed. We waren te goedgelovig geweest door op de verantwoordelijkheidszin van ministers en partijleiders te rekenen. We waren te naïef geweest om te starten zonder onderhandelingen over een regeerakkoord. We hoorden nu alleen maar praten over belastingverhoging. Een goede begroting scheen echter niet in de maak te zijn en de onderhandelingen met de sociale partners liepen spaak. Op 26 augustus kwam Vanden Boeynants me zeggen dat de PSC, de partij waarvan hij voorzitter was, een einde wilde maken aan de regering. ‘Het kan zo niet verder gaan’, zei hij. Toen we de volgende dag bijeenwaren had hij het alleen maar over alternatieve voorstellen zonder meer. Was de spanning in de PSC zo groot?
Op 21 september 1981 zag Mark Eyskens zich toch verplicht zijn ontslag in te dienen. De PSC was verdeeld. De socialisten deden geen enkele poging om de crisis op te lossen. De CVP hield zich aan haar (goed) program, maar zag helaas ook de afstand tussen de premier en zijn politieke vrienden groeien. De burgers vroegen zich af wat de toekomst zou brengen voor hun land. Minister Mathot had geweigerd gevolg te geven aan een uitnodiging van de koning.
| |
Het IMF in Edegem
In het najaar van 1981 werd ik betrokken in een eigenaardige bespreking. Uit de Verenigde Staten kwam een telefonische oproep van de Fontenay, een Fransman die onder meer de Belgische aangelegenheden behandelde in het International Monetary Fund. Hij wenst me dringend te ontmoeten, maar niet in Brussel en liefst bij mij thuis. Ik vroeg me af wat er gaande was, maar had er vanzelfsprekend niets op tegen hem in Edegem
| |
| |
te ontvangen. Ik vond zijn vraag toch eigenaardig aangezien er in Brussel uitstekende mogelijkheden bestonden voor een vertrouwelijk gesprek. Aan zijn voornemen viel echter niets te veranderen.
Zijn delegatie zou op zondag 23 oktober naar Edegem komen. Ik wenste echter niet als enige Belg deel te nemen aan de besprekingen en nodigde daarom ook Herman van Rompuy, directeur van Cepess, uit om mij bij te staan. Ook ambassadeur Jan Hendrickx was gemobiliseerd aangezien hij op het departement Buitenlandse Betrekkingen aandacht had voor de relaties met het IMF.
De uiteenzetting van de Fontenay was zeer streng. De man maakte evenwel een goede indruk. Hij was direct, zakelijk en had een goede kennis van het dossier. Het IMF zag alleen nog heil in een beleid dat - gelukkig - in grote mate overeenstemde met wat we in de partij hadden voorgesteld. Het was langs een exportgeleide groei dat we de betalingsbalans in evenwicht konden brengen, de werkgelegenheid konden verbeteren en de begrotingspolitiek grondig konden aanpakken.
Het IMF oordeelde dat een forse devaluatie eerst onvermijdelijk zou zijn, gepaard gaande met een blokkering van prijzen en lonen. ‘U zult de prijs moeten betalen voor een wanbeleid’, decreteerde de Franse expert. Het JET-plan, dat de CVP voor de op til zijnde verkiezingen had gelanceerd, noemde hij het beste van wat hij totnogtoe in België als programma had gevonden. Aan de devaluatie ontsnapten we niet en de begroting moest worden ingedijkt. Had hij soms ook een document om zijn voorstellen te stofferen? Jawel. Hij legde een tekst voor waarin de verschillende devaluatiemogelijkheden werden onderzocht, samen met alle consequenties op het gebied van werkloosheid, inflatie en prijzen. Het overzicht begon met een waardevermindering van de frank van 4 procent en ging tot en met 14 procent. Maar als we met het IMF wilden samenwerken, zouden we in de best denkbare voorwaarden ‘trekkingsrechten’ (leningsfaciliteiten) kunnen krijgen.
Ik vroeg me af waarom hij daarvoor uit de States tot bij mij kwam. Hij redeneerde dat de voorzitter van de grootste politieke partij in België waarschijnlijk zou worden belast met de regeringsvorming na de komende verkiezingen. Ik kon hier niet veel op zeggen. De discussie daarover met een vreemde technocraat had trouwens niet veel zin. De ontmoeting verliep in de beste sfeer. Mijn vrouw had de delegatie een sober diner aangeboden en de Fontenay vertrok in goede voorwaarden naar Zaventem. Ik sprak met niemand over dit initiatief. |
|