In al mijn toespraken onderstreepte ik dat, wie zich aan zijn burgerplichten onttrok, zwaar zondigde tegen de gemeenschap en de plicht tot solidariteit. Anderzijds dreigde een maatschappij waarin werklust en ondernemingszin afnamen of verdwenen, een trieste boel te worden. Het was mijn streven, zelfs in deze crisistijd, nog te getuigen van sociale bekommernis en van de wil een betere economische en sociale toekomst voor te bereiden. Het was de plicht van de regering om de bevolking juist voor te lichten, de waarheid te zeggen, te verduidelijken waar de problemen en de verantwoordelijkheden lagen.
Ik richtte mij evenzeer tot het parlement als tot de sociale partners en tot de burgers van dit land. We leefden inderdaad in onmatige moeilijke tijden waarin alle vertrouwde waarden het schenen te begeven. Terreur, moord en vervolging drongen zich weer op. Wie, na 1945, dacht dat we eindelijk naar een betere wereld zouden gaan, kwam bedrogen uit. Het was bijgevolg onze plicht voorstellen te doen tot lotsverbetering, veiligheid en welbegrepen vrijheid. Onze geloofwaardigheid lag in het streven naar de realisatie van wat we voorhielden.
Begin 1977 stelde ik evenwel vast dat de begroting voor het lopende jaar door de ministers erg was onderschat en dat we afstevenden op een aanzienlijk tekort, dat op 50 miljard BEF werd geraamd. Op 12 en 13 februari kwam de regering bijeen in het Egmontpaleis en keurde er het zogeheten Egmontplan goed (niet te verwarren met het Egmontpact van einde mei 1977). Het bevatte talrijke maatregelen om de begroting te saneren. Het meest in het oog sprong de verhoging van de BTW-tarieven op ‘niet-levensnoodzakelijke’ of voor de gezondheid ‘minder gunstige’ diensten en producten (alcohol, rookwaren, benzine, schoonheidszorgen,...). Verder werd op voorstel van minister Dhoore een persoonlijke bijdrage van 100 BEF per dag voor gehospitaliseerde patiënten ingevoerd en werd er een zogenaamde solidariteitsbijdrage van 0,4 procent geheven op het loon van de werknemers. Er kwam ook een tijdelijke opheffing van de loongrens voor de ZIV-bijdragen. Verder voorzag het Egmontplan in de eenmaking van het tarief voor roerende voorheffing en kondigde de regering aan dat de overheid 28.000 werklozen in dienst zou nemen en de leerplicht tot vijftien en later tot zestien jaar zou verlengen.
De regering kreeg enkele dagen later voor dit plan het vertrouwen van Kamer en Senaat, maar het vakbondsfront van ACV en ABVV sprak van sociale achteruitgang, vreesde voor een manipulatie van het indexcijfer en riep voor 25 februari een eerste reeks provinciale vrijdagstakingen