| |
| |
| |
19
Aankoop van vliegtuigen
Een probleem waarmee ik in het tweede regeringsjaar had te kampen was de uitrusting van het leger. In Navo-verband verwachtte men in 1975 een beslissing inzake de aankoop van nieuwe legervliegtuigen bij de vier lidstaten België, Denemarken, Nederland en Noorwegen. Vier producenten kwamen in die competitie aan bod: General Dynamics, Northrop, Dassault en Saab. In totaal ging het om minstens 350 stuks, waarvan 102 voor België. Met de beslissing van de Verenigde Staten zelf, die de F-16 van General Dynamics verkozen, werd dit getal op 600 gebracht. Een toestel kostte tussen 5 en 6,5 miljoen dollar. Zeer spoedig verwierf deze operatie de naam van ‘Contract van de eeuw’.
Na tal van selecties moest België ten slotte kiezen tussen de F-16 en het Franse toestel Mirage (M-53). De concurrentie was hard en deed een koortsachtige handelsdiplomatie ontstaan die het niet altijd zo nauw nam met de verantwoordelijkheidszin. Tenslotte was het een essentiële plicht om te antwoorden op de vraag welk toestel het best aan onze behoeften beantwoordde. Welk toestel bood de grootste waarborg op het stuk van prestaties, maar ook van veiligheid voor zijn piloten? In België gaf de keuze aanleiding tot een zwaar politiek debat en tot allerlei intriges. De uitrusting van de luchtmacht ging lijken op een heksenjacht.
In maart 1975 schreef ik in mijn dagboek dat er een schandaal in de lucht hing met de vliegtuigen die we nodig hadden voor het leger, F-16 of Mirage. In het weekblad Knack werd Vanden Boeynants ervan beschuldigd een document te hebben ‘vervalst’ dat door het leger was opgesteld en bestemd was voor de kabinetsraad. Vanden Boeynants reageerde onmiddellijk en gaf zelfs een persconferentie om op die aantijgingen te antwoorden. Ik voelde echter duidelijk aan hoe de aankoop van deze vliegtuigen het leven van de regering ging vergallen. VdB kon nauwelijks
| |
| |
zijn voorkeur voor de Franse Mirage verbergen en schermde met de economische compensaties die de Fransen aanboden, als de keuze op hun toestel viel. De uiteenzettingen daarover waren niet altijd overtuigend zodat de vraag onbeantwoord bleef of er nog andere bepalende beweegredenen waren. Het argument dat de andere lidstaten van de Navo hun keuze hadden laten vallen op de F-16, terwijl alleen Frankrijk met de Mirage zou vliegen, scheen, althans in het begin, niet echt een grote indruk te maken. Zo ver ging het bondgenootschap blijkbaar nog niet. En welk type toestel zou het best in onze verdediging passen als we ze ooit - wat God verhoede - moesten inzetten?
Meer dan eens heb ik in de regeringen waarvan ik deel uitmaakte vastgesteld, dat bij aankoop van legermateriaal de vraag wat vanuit militair oogpunt het beste is, niet doorslaggevend is. Tot mijn grote ergernis.
De specialisten van de luchtmacht gaven de voorkeur aan het Amerikaanse toestel, omdat ‘deze machine over twintig jaar nog steeds bruikbaar zou zijn’. Voor het Franse product werd verklaard dat het op de dag van de aankoop aan de vereiste criteria beantwoordde. Ik stelde vast dat de regeringsleden Defraigne, Gol en Califice openlijk de voorkeur gaven aan de Mirage. Zij verzetten zich zelfs tegen een kwalitatieve vergelijking van de twee modellen. De Saeger, Van Elslande en De Clercq waren dan weer een andere mening toegedaan. Ieder debat over deze beslissing verliep uiterst moeilijk.
Vanden Boeynants drong maar aan om met dit dossier naar de sociale partners te gaan. Maar ik achtte het mijn plicht erop te wijzen dat landsverdediging een essentiële taak van de soevereine staat is, waarvoor de verantwoordelijkheid vooral op de uitvoerende macht weegt. Het leek me alsof niet alle ministers een dergelijke taal verstonden. Wat de afwenteling van politieke verantwoordelijkheid naar de sociale kopstukken betrof, leed Leburton aan dezelfde ziekte. Hij wilde overigens zelfs voor de hervorming van de staatsstructuur en de gewestvorming steeds maar naar het Nationaal Comité voor Economische Expansie gaan. De militaire waarde van de wapens liep daardoor groot gevaar buiten beschouwing te worden gelaten. Ik probeerde de ministers diets te maken dat in deze materie de regering in alle vrijheid en objectiviteit een beslissing moest nemen. De verantwoordelijkheid lag niet bij andere instanties, hoe waardevol die overigens ook mochten zijn. Het bleef een aartsmoeilijke kwestie.
Op 5 april 1975 stonden de kranten vol met verslagen over de bijeenkomst van de ministers van Defensie uit de Navo-landen. Ze hadden
| |
| |
onder meer de aankoop van vliegtuigen besproken en in het slotcommuniqué werd onverbloemd geoordeeld dat het Amerikaanse toestel technisch beter en goedkoper was. Het Laatste Nieuws bracht op de frontpagina vier foto's van enkele betrokken ministers. Twee daarvan weerspiegelden het hele debat: onder het portret van de Nederlander Vredeling stond er, zeer treffend trouwens, ‘stralend’. Het onderschrift bij de foto van Vanden Boeynants luidde niet minder treffend: ‘sip’.
Tijdens de F-16-perikelen in België was ik in opdracht van de Europese staats- en regeringshoofden bezig aan een tocht doorheen Europa om materiaal te verzamelen voor een rapport over de ontwikkeling van een Economische Unie tot een Politieke Unie. Ook was het de gewoonte dat een nieuwe premier bezoeken bracht aan de buurlanden. Welnu, zowel tijdens mijn Europese rondgang als bij de burenbezoeken kwam in bijna alle hoofdsteden het dilemma F-16 versus Mirage aan bod.
Op 3 mei brachten we een burenbezoek aan Nederland en, hoe kon het anders, de vliegtuigkwestie bewoog de Nederlandse minister van Defensie te komen plaatsnemen naast minister-president Joop den Uyl. Deze laatste zorgde voor de verrassing van het jaar. Hij nam mij even apart en ried me aan niet te veel aandacht te schenken aan wat zijn ministers zouden zeggen! Hij lag wat overhoop met zijn partij en streefde een compromisoplossing na. Hij stelde voor om de F-16 en de Mirage te laten voor wat ze waren en Jaguar-machines aan te kopen. Voor het overige moesten we maar wachten tot het klimaat inzake defensie zou verbeteren. Ik concludeerde daaruit dat Nederland probeerde de binnenlandse spanningen te doen afnemen door een schijnoperatie.
Bij een volgend burenbezoek, ditmaal aan Gaston Thorn, de begaafde, welbespraakte en ook goed geïnformeerde regeringsleider van het Groot-Hertogdom, vernam ik dat de Franse premier Chirac me sterk in het oog hield. Hij wilde weten waar België vliegtuigen zou kopen. Van Vanden Boeynants werd verwacht dat hij zou instemmen met de Mirage. Ik voelde me als een kat in een vreemd pakhuis. Was dit een valstrik, een toeval of een staaltje van onbeduidende small talk? Kletspraat, zonder meer?
Op 8 mei stond ik te Brussel aan het graf van de Onbekende Soldaat. VdB spande zich in om er iets in mijn oor te fluisteren en ik schrok van het grote geluid, wat wel meer voorkomt als hardhorigen spreken. Zijn ‘geheimtaal’ betrof de vliegtuigen: ‘Zeg maar aan de Fransen dat ze in Europa niet veel meer zullen verkopen - ‘plus une cartouche’ - als ze niet
| |
| |
spoedig naar de Eurogroep komen (de samenwerkingsstructuur van de Europese Navo-landen).’ Dit betekende dat de Fransen de Navo niet konden blijven bouderen en tegelijkertijd proberen hun militaire producten aan te smeren aan de lidstaten. VdB was nu blijkbaar ook tot die conclusie gekomen.
De volgende dag, op 9 mei, werd ik ontvangen door de Franse president Giscard d'Estaing op het Elysée. Het ging inderdaad over de vliegtuigen en ik vertolkte zo diplomatiek mogelijk wat Vanden Boeynants, als minister van Defensie, me had toevertrouwd. Er kwam geen reactie. Later kwam hij onrechtstreeks terug op de kwestie. Hij bracht me op de hoogte van het voorstel dat Frankrijk zou voorleggen om een Europese Raad voor de Veiligheid op te richten. Parijs hoopte langs die weg tot een Europese luchtvaartindustrie te kunnen komen.
's Avonds dineerde ik bij premier Jacques Chirac, die ook Alain Poher, de voorzitter van de Franse Senaat en een vriend van me, had uitgenodigd. Op zijn beurt zette de premier de idee uiteen waarover president Giscard me eerder had gesproken, met name ‘Un Conseil Européen pour la Sécurité’. De taak van een dergelijke Raad zou erin bestaan de bewapeningsbehoeften in Europa te bestuderen en een Europese wapenproductie op gang te brengen. Chirac, die het blijkbaar goed met Poher kon stellen, vertrouwde me nog toe dat hij het kon aanvaarden dat Frankrijk lid zou worden van de Eurogroep. ‘Dat betekent trouwens toch niet veel in de Navo. Maar Giscard wil daar niet van weten.’ Ik kon mijn verbazing over die uitspraak niet verbergen. De omgekeerde houding zou me minder hebben verrast.
Terug in Brussel, op het kernkabinet, bracht ik verslag uit over het Franse standpunt, zoals het mijn plicht was. Er werd me gevraagd om ook Nederland en Luxemburg op de hoogte te brengen. Thorn wist al een en ander. Van Elslande werd belast met de overige contacten, terwijl Vanden Boeynants de opdracht kreeg in Frankrijk te polsen naar de toenadering tot de Eurogroep. Zo leken me de taken goed verdeeld.
Op 28 mei 1975 kwamen de eerste gasten aan voor de Navo-bijeenkomst te Brussel. Karamanlis, de Griekse premier, stond erop mij eerst nog een bezoek te brengen. Ik had deze man altijd bewonderd in zijn moedig verzet tegen de dictatuur. 's Avonds arriveerde president Ford, vergezeld van Henry Kissinger. We reden samen naar het Koninklijk Paleis voor een lang onderhoud. Het verbaasde me niet dat zij me ondervroegen over de aankoop van legervliegtuigen om onze Starfighters te vervangen. In de nacht wijzigde ik de tekst nog van de toespraak die ik op
| |
| |
de Navo-meeting van de volgende dag wilde houden. Ik legde in mijn nieuwe versie meer de nadruk op equal partnership, de gevleugelde woorden van president Kennedy, maar waarvan ingewijden beweerden dat Jean Monnet ze had ‘gesmeed’. In goed Nederlands betekenen ze ‘deelgenootschap op voet van gelijkheid’. Daarmee kreeg ook de Europese gedachte een duwtje in de rug.
| |
Met president Ford op de Grote Markt
Op de tweede dag van de bijeenkomst eindigden de Navo-besprekingen gewoontegetrouw met een (slechte) lunch. Vervolgens stonden de deelnemers de pers te woord. Rekening houdende met de belangrijke bijeenkomst, was de traditionele Belgische ministerraad van vrijdag verschoven naar de late namiddag. We waren goed en wel met de gevulde agenda begonnen toen mijn kabinetschef Jan Grauls me kwam melden dat de Amerikaanse president de nacht in Brussel zou doorbrengen. Hij nodigde de Belgische premier en diens vrouw, evenals de minister van Buitenlandse Zaken en diens echtgenote uit om met hem en zijn gezelschap te dineren in het restaurant A l'Epaule du Mouton, bij de Grote Markt.
Met zachte fluisterstem bracht ik Renaat van Elslande, die naast me zat, op de hoogte van de uitnodiging. Ik realiseerde me dat we met een klein probleempje zaten. Uiteraard kon ik zulk gebaar van de president van de Verenigde Staten niet zomaar als een voor ons vrije keuze behandelen. Hoe kon ik de ministers, zo nodig, daarvan overtuigen, zonder frustratie te veroorzaken? Van Elslande wees me er ook op dat de dames niet op een dergelijke avond waren voorbereid en wellicht ‘praktische bezwaren’ zouden aanvoeren. Maar, we hadden de uitnodiging ontvangen en moesten iets doen. De echtgenotes werden opgeroepen en een positief antwoord vond de weg naar de Amerikaanse protocoldienst, evenwel met het verzoek een half uurtje later te mogen aankomen.
Om kwart over negen arriveerden we in het restaurant. Daar zaten Gerald Ford en zijn vrouw, Henry Kissinger, ambassadeur Firestone en zijn vrouw, burggraaf Davignon en zijn vrouw, en ook enkele prominenten uit de omgeving van de president. De overblijvende zitplaatsen werden oordeelkundig toegewezen aan de twee Belgische bewindslieden en hun echtgenotes. Het restaurant was voor die avond afgehuurd en Ford liet maar foto's nemen van de ‘baas en de bazin’, het personeel, vooral de kok natuurlijk, en de aanwezigen.
| |
| |
Het gezelschap liet zich de spijzen smaken en, hoe vreemd ook de samenstelling ervan, iedereen keuvelde gemoedelijk. Het was alsof we elkaar al lang kenden. Ik bezette een stoel tussen de president en zijn vrouw. Het staatshoofd ontpopte zich als een man die in de politiek zijn menselijke kwaliteiten niet had verloren. Op een bepaald ogenblik, na enkele vragen over mijn werk, aarzelde hij niet om mij goede raad te geven. ‘Weet u’, zei hij, en het klonk als een belijdenis, ‘in our job moet men niet over briljante talenten beschikken, het komt er echter opaan het huiswerk goed te verrichten en harder te werken than the other guys.’ En terwijl hij die woorden uitsprak, legde hij zijn hand op mijn voorarm, waarschijnlijk als teken dat het hier een vertrouwelijke mededeling gold.
Mevrouw Ford maakte een waardige en ernstige indruk. Men had me gezegd dat ze ernstig ziek was. Ze had het over haar man die bij het zien van de Grote Markt zijn bewondering niet had verzwegen. Later op de avond, stelde ik eenzelfde reactie vast. De president vroeg me of ik met hem even buiten een kijkje wilde nemen, heel rustig, incognito.
‘Maar ik zal dat wel niet mogen van de veiligheidsdienst’, zuchtte hij. Toch slaagden we erin, zonder aankondiging, als nieuwsgierigen, arm aan arm, ons te mengen onder de vakantiegangers. Het was een prachtige lenteavond, heel wat toeristen vulden het marktplein of zaten op de terrassen. Zou iemand kunnen hebben vermoed dat de president van de Verenigde Staten het hart van de hoofdstad bewonderde? En ik maar uitleggen waar de gildenhuizen vandaan kwamen. Enkele nachtridders hadden me herkend en riepen een avondwens. Zij vroegen zich waarschijnlijk af wat ik op dat late uur nog in Brussel deed. Maar ik heb van deze onschuldige escapade een onvergetelijke indruk bewaard. Wat men ook over Gerald Ford heeft gezegd of geschreven, het zou mij niet meer beïnvloeden. Ik had een mens ontmoet, een president nog wel, die openstond voor de charme van de bouwkunst, de geschiedenis en de spontane vriendschap.
| |
Minister Perin stemt tegen en blijft
De F-16-kwestie bleef de Belgische regering teisteren. Ik wilde tot een gerijpte beslissing komen die geen regeringscrisis zou veroorzaken en het Navo-bondgenootschap niet zou verzwakken. Ik besloot op de kabinetsraad van 7 juni 1975 de knoop door te hakken. Het werd een bewogen debat waarbij zelfs grondwetsartikelen werden geïnterpreteerd. Ik moest
| |
| |
eveneens antwoorden op een vraag over het ‘dulden’ van stemmingen in de regering. Perin beklaagde zich over het feit dat regeringsleden in België over geen vetorecht beschikken bij stemmingen in de kabinetsraad!
Uiteindelijk legde ik de vliegtuigkwestie ter stemming. De overgrote meerderheid koos het type F-16 van de groep General Dynamics. Gendebien, de voorzitter van het Rassemblement Wallon, had al enkele ophefmakende verklaringen afgelegd ten voordele van de Mirage en dreigde met een veto. De formulering van de beslissing in de regering vergde bijgevolg een bijzondere inspanning om geen nieuwe polemieken uit te lokken.
Perin vroeg me of ik verwachtte dat hij zijn ontslag als minister zou indienen, aangezien hij een uitgesproken voorstander van het Franse toestel was gebleven. Ik legde hem uit dat ik in 1969 een soortgelijke situatie had beleefd. Minister Pierre Vermeylen had toen verklaard een bepaald standpunt niet te kunnen delen, maar achtte het ook niet belangrijk genoeg om daarvoor de regering te verlaten. Vermeylen had zich neergelegd bij de meerderheid en bleef in de regering.
Het stond Perin dus vrij in de regering te blijven of haar te verlaten. Hij was niet verplicht zijn ontslag in te dienen, als hij oordeelde dat de beslissing geen voldoende argument betekende om een crisis uit te lokken of de regering vaarwel te zeggen. Vervolgens vroeg hij of het hem werd toegestaan om na de ministerraad een verklaring af te leggen. Ik stond hem zijn verklaring toe, het kwam eropaan te weten of de inhoud ervan zijn verdere deelname aan de regering niet onmogelijk maakte. Dat begreep hij.
Ik ging naar de pers toe en las de tekst voor die ik zorgvuldig had opgesteld. Naast mij stond de minister van Landsverdediging Paul vanden Boeynants. Vervolgens kwam Perin met zijn spraakmakende verklaring. De regering kwam evenwel niet ten val.
Op 11 juni 1975 had over deze moeilijkheden een debat plaats in de Kamer. Mijn interventie vormde het einde ervan. De volgende dag verkregen we een uitgebreide goedkeuring van onze beslissing, met 113 stemmen tegen 92 bij 3 onthoudingen. |
|