| |
| |
| |
III. De toetsing 1974-1978
‘Men zegt geen kwart
van wat men weet.
Anders zou alles instorten.
Men vermeldt een bagatel
en zij slaan al aan het brullen.’
Albert Camus
| |
| |
| |
15
Verkiezingen en populariteit
Op zaterdag 26 januari 1974 had ik bij mij thuis een aantal vrienden en vrijwilligers uitgenodigd die zich bereid hadden verklaard een handje toe te steken bij de ophanden zijnde verkiezingscampagne. In een democratisch regime hangt een politicus op zulke ogenblikken in grote mate af van de medewerking van sympathisanten. Ze zaten allen in de woonkamer, sommigen op een stoel, anderen op de grond, zelf had ik plaatsgenomen op de houten wenteltrap die leidde van het gelijkvloers naar mijn kantoortje. Ik was in het vuur van mijn uiteenzetting toen de telefoon rinkelde. De koning verwachtte me. Ik liet alles en iedereen in de steek, evenwel met de belofte nadien verslag te komen uitbrengen en sloeg de weg in naar Laken.
De vorst toonde zich bezorgd voor de komende tijden en had de ontmoeting zorgvuldig voorbereid. Hij was zich kennelijk ten volle bewust van zijn functie. De koning wilde me met een formatieopdracht belasten om aan te tonen dat alleen verkiezingen een uitkomst aan de crisis konden bieden. De dag voordien hadden de ministers van CVP en PVV nog geweigerd een ontbindingsbesluit van de Kamers te ondertekenen. De jonge CVP-voorzitter Martens had me gevraagd niet onmiddellijk in te gaan op het voorstel van de koning. Hij had gepleit voor enige bedenktijd om overleg met de PSC toe te laten. Maar het standpunt van de koning was duidelijk: de opdracht aanvaarden of weigeren.
Mijn geest werkte snel. De CVP had geweigerd in te stemmen met een ontbindingsbesluit. Als ik nu afzag van de regeringsvorming, betekende dit de opoffering van onze leiderspositie. Ik nam dus het voorstel van Zijne Majesteit aan, waarvoor hij me trouwens bedankte. Ik stond ook nog de pers te woord en vervolgens bracht ik het traditionele bezoek aan de voorzitters van Kamer en Senaat. Beide heren, Struye en Van Acker, aarzelden niet om me goede raad te geven. Achiel van Acker beloofde me bovendien zijn volle steun.
| |
| |
Zondag stond in het teken van de partijvoorzitters, die ik in Brussel of in Edegem ontving. Ik stelde elke partijvoorzitter telkens drie vragen: ‘Aanvaardt u in de regering te treden? Wat zijn uw voorwaarden? Kunt u ook een regering dulden waar u niet wenst aan deel te nemen?’ De gesprekken moesten ook verduidelijken of de partijvoorzitters een verklaring tot herziening van de Grondwet aanvaardden. Voor de BSP bleef het antwoord kort: zij wensten verkiezingen zonder meer. De CVP, het RW, het FDF en de PRL vroegen de wijziging van artikel 131 van de Grondwet, over de mogelijkheden tot haar herziening. De PVV voegde er nog enkele andere artikelen aan toe, de PLP zelfs een hele resem. De PSC daarentegen verzette zich tegen iedere wijziging.
Ik betrok ook de voorzitters van de cultuurraden in de gesprekken. Ondertussen werkte ik aan een sociaal-economisch programma en maakte ik me zorgen over de begroting, die erg leed onder de oliecrisis. Die avond, ik was in de studio van de BRT, kreeg ik een boodschap van André Oleffe, voorzitter van de Bankcommissie en gewezen voorzitter van de Mouvement Ouvrier Chrétien (MOC, het Waalse ACW). Hij stond bekend als een eerlijk, betrouwbaar man, goed geschoold in de economie. Hij wenste me dringend te spreken en suggereerde, zeer hoffelijk overigens, om elkaar in zijn kantoor van de Bankcommissie te ontmoeten. Ik ging in op de uitnodiging en reed terug naar het centrum van de hoofdstad. Geen journalist zou hebben vermoed dat ik daar een bezoek aflegde!
Ik trof er Oleffe aan, en ook minister Alfred Califice. Hun organisatie, de MOC, wilde deelnemen aan de nieuwe regering, ook al bleef de PSC er, als partij, buiten. Van de twintig PSC-volksvertegenwoordigers waren er al negen, strekking MOC, die bereid waren die keuze te steunen. Hun voorwaarden: meer ministers van hun tendens, een petroleumraffinaderij in het Luikse, uitvoeringsbesluiten van de Schoolwet van 11 juli 1973, een derde gewest ‘Brussel’.
Oleffe en Califice zagen de ernst in van hun beslissing, want zij begrepen dat het eenheidsfront van de vakbonden zou worden doorbroken door hun keuze, net op het moment dat er op Europees vlak een toenadering was vast te stellen. Uit hun woorden maakte ik overigens ook op dat zij dachten aan een coalitieregering waarvan de liberalen deel zouden uitmaken. Zij hadden hun vrienden geraadpleegd in Luik en Charleroi en waren vastbesloten om met hun dissidentie door te gaan. Mijn verantwoordelijkheid lag echter op het politieke vlak. Zou ik er bewust toe bijdragen dat de PSC werd verscheurd?
| |
| |
Nothomb kwam me opzoeken na zijn pelgrimstocht door Brussel en Wallonië. Hij toonde me een document van de MOC waarin de voorwaarden voor deelname aan de regering werden opgesomd. Het waren er een vijftiental, onder meer de uitbreiding van Brussel tot 25 gemeenten en de paritaire samenstelling van de twee Kamers. Ook de cultuurraden moesten hun bevoegdheid over Brussel opgeven. Het kwam me voor dat Nothomb de eenheid van zijn partij probeerde te redden. Aan het einde van ons onderhoud verklaarde hij zijn formatie bereid als mogelijke regeringspartner te onderhandelen.
Ik besloot snel naar de koning te gaan en kamerontbinding te bepleiten. Dieudonné André kwam me nog even opzoeken. De gewezen redacteur van het dagblad Vers l'Avenir was nu persattaché van de PSC en had de reputatie van wijze analist. Ook Robert Houben ging vaak en graag advies bij hem inwinnen. André drong erop aan om mijn antwoord aan de koning nog een etmaal lang in beraad te houden. In de PSC had men immers nog niet gestemd en hij vermoedde dat een meerderheid bereid zou zijn om met mij scheep te gaan. Als ik wat tijd kon winnen, dan zou de PSC zich vermoedelijk affirmeren. Maar ondertussen had François-Xavier van Aal aangekondigd dat hij toch niet zou meedoen met de MOC. Dit bracht de negen, die door Oleffe werden aangekondigd, terug op acht.
Het was hoog tijd om de knoop door te hakken, wilde ik niet in het moeras worden gestoten. Alleen verkiezingen boden de kans een steviger houvast te vinden. Ik aarzelde geen ogenblik om die stelling te verdedigen. De koning dankte me opnieuw, zij het iets minder exuberant dan de eerste keer. Hij wenst me veel geluk en zei me dat hij me liever in betere omstandigheden en met een ernstige formatieopdracht had willen belasten. De koning ondertekende het ontbindingsbesluit van de Kamers en de kiezers werden opgeroepen om op 10 maart hun stem uit te brengen.
| |
Tiendemaart
De uitslag van de verkiezingen van 10 maart 1974 was voor de christendemocraten een keerpunt. Voor de eerste maal sedert de verkiezingen van 1958 - met de schoolstrijd - wonnen zij zetels in Vlaanderen (+3) en in Wallonië (+2). In Brussel kon het status-quo worden behouden ondanks de felle campagne van het FDF tegen de VdB-lijst. In mijn arrondissement Antwerpen behaalde ik een ongekend hoog aantal voorkeurstemmen: 82.148.
| |
| |
Het was een ongemeen vermoeiende campagne geweest. De CVP-leiding had van mij het centrale boegbeeld gemaakt. De grote affiche ‘Met deze man wordt het anders’, zonder naam, maar met een reuzegrote foto, scheen goed aan te slaan. Ik vond die slogan wat te sterk en niet ongevaarlijk wegens de verwachtingen die hij creëerde, maar ik had me uiteindelijk neergelegd bij de wensen van het campagneteam. Men overtuigde mij ervan dat de bevolking de schandaallucht die rond de regering-Leburton hing beu was, en dat ze snakte naar ‘een ernstige politicus met propere handen’.
Ik werd verondersteld niet alleen in mijn eigen arrondissement, maar ook in heel het Vlaamse land campagne te voeren, toespraken te houden en manifestaties bij te wonen. De lokale kandidaten stonden in de rij om met mij op de foto te kunnen staan. De zalen zaten vol en het enthousiasme bij de militanten werkte aanstekelijk. Tegelijkertijd kreeg ik het van de politieke tegenstrevers hard te verduren. Willy Claes, coarchitect van het geaborteerde Ibramco-project, noemde mij op zijn meetings ‘een puur product van de campagnemakers’. Vanuit de Volksunie werd ik onder schot genomen als een ‘verkapte unitarist’.
Maar de echte slag moest worden geleverd in mijn eigen arrondissement Antwerpen. Daar kon ik rekenen op een campagneploegje dat nog samengesteld was door Hugo de Ridder, die mijn secretaris was geweest tussen 1961 en 1965. Dit groepje getrouwen bestond uit mannen en vrouwen uit het volk: boeren, middenstanders, arbeiders en bedienden, gebonden door een echt christen-democratische inspiratie. Zij voelden zich in de eerste plaats CVP'ers en pas dan, eventueel, behorend tot een stand. Dus lang voor het in de CVP mode werd om kanttekeningen te plaatsen bij de te dominante positie van pressiegroepen bij de samenstelling van de lijsten, was er al een efficiënt werkend team overtuigde christen-democraten dat de politieke bezieling propageerde als eerste eigenschap voor kandidaten.
Zij hadden hun wortels in de verschillende gemeenten van het arrondissement en wisten bijzonder goed wat er bij de mensen leefde aan ongenoegen en verwachtingen, en zij brachten mij daar geregeld verslag over uit. Jaar na jaar, en niet alleen bij verkiezingen, kon ik op hen rekenen.
Deze vriendengroep zorgde ervoor dat de campagne tot in de kleinste gehuchten van het arrondissement een enthousiasmerend verloop kende. Er werd zelfs een miniboekje uitgegeven met foto's, op de eerste lag ik op een schapenvelletje en op de laatste was ik in gesprek met bondskanselier Adenauer! Het werd een collector's item. De meest gebruikte slogan was
| |
| |
‘Tiendemaart-Tindemans’. Er werden zelfs weddenschappen afgesloten over het aantal voorkeurstemmen. De grootste optimist schreef 50.000, wat door de anderen op ongelovig gelach werd onthaald. Uiteindelijk werden het er meer dan 82.000!
De kiezer moet je veroveren door een vertrouwensrelatie, en die komt niet vanzelf. Ik begon vrij bescheiden. Als eerste opvolger op de CVP-lijst in 1961 behaalde ik 616 stemmen, zonder noemenswaardige campagne. Vier jaar later, in 1965, waren dat er 8229, een cijfer dat toen al opzien baarde. In die periode kreeg elk cijfer boven de 5000 al een bijzondere vermelding. Het vertrouwen is blijven groeien: 16.000 stemmen in 1969, 33.000 stemmen in 1971, na mijn ministerschap van Communautaire Betrekkingen. In dat jaar viel het op dat de CVP nog steeds achteruitging in Vlaanderen, met uitzondering van Antwerpen en Brugge, waar Daniël Coens zijn eerste electorale successen boekte.
De uitslag van 1974 werd omschreven als een absoluut hoogtepunt. Nadien ging het echter nog meer in stijgende lijn: ik kreeg 134.000 stemmen na mijn eerste periode als eerste minister in 1977, en zelfs 139.000 stemmen bij de verkiezingen die volgden op mijn ontslag als eerste minister. Ik had toen geweigerd om ongrondwettelijke artikels van het Egmontpact door het parlement te jagen.
Al deze stemmen werden behaald in het arrondissement Antwerpen. Nationale lijsten zoals later voor de Senaat bestonden nog niet. Wel voor Europa. Bij de eerste rechtstreekse Europese verkiezingen in 1979 gaven haast een miljoen (983.600) Vlamingen mij het vertrouwen en stemde 47 procent van de Vlamingen op de Europese christen-democratische lijst.
Bob Gijs, senator maar vooral socioloog en opiniepeiler, heeft deze verkiezingscijfers herhaaldelijk ontleed en becommentarieerd. Uit opinieonderzoeken leidde hij af dat de kiezer het vooral apprecieerde dat ik politiek beschouwde als een ernstige zaak: ‘Zijn populariteit stoelde niet op demagogie of gemakkelijk succes. Neen, velen stemden voor Tindemans omwille van zijn ernst, zijn rechtlijnigheid en de kracht van zijn overtuiging.’ In zijn rapport over de uitslag van 1974 schreef hij: ‘Uit alles blijkt dat de natuurlijke trend van de CVP dalend is maar dankzij Tindemans is dit afglijden omgebogen kunnen worden in lichte winst.’ In zijn rapporten van 1977 en 1978 zag hij in de nog betere uitslagen een bevestiging van wat hij in 1974 schreef.
| |
| |
In 1981 was die vertrouwensband met de kiezer duidelijk beschadigd, na een periode van politieke instabiliteit (vijf regeringen in twee jaar tijd), heftige campagnes van zowat alle politieke tegenstrevers tegen de persoon van de CVP-voorzitter, af en toe zelfs gesteund vanuit een bepaalde christen-democratische hoek. De CVP verloor niet alleen twaalf procent van haar kiezerpubliek, ook mijn stemmenaantal viel terug op 87.000. Geleidelijk aan keerde het vertrouwen weer. Bij de Europese verkiezingen van 1989 gaven 400.000 mensen, onder wie haast 100.000 Antwerpenaren, mij hun stem.
Ik mocht mij in mijn politieke leven dus verheugen in mooie, ja onovertroffen successen. Hoe reageert een politicus op dergelijke uitslagen? Ik zal niet loochenen dat zulke bijval, na gedurende jaren bij het regeerwerk betrokken te zijn, me ook innerlijk een gevoel van geluk en dankbaarheid heeft gegeven. Analisten moeten maar uitmaken in hoever het miljoen stemmen bij de Europese verkiezingen in 1979 ook een beoordeling of een veroordeling van de toenmalige Belgische coalitie inhield. Sommigen hebben zelfs de vrees uitgesproken dat het op presidentsverkiezingen had geleken indien ook de Waalse kiezers een stem op mij hadden mogen uitbrengen.
Voor een natuur als de mijne, die een enkele keer wel eens een lichte neiging vertoont naar scrupulositeit te evolueren, werd daardoor het gevoel van verantwoordelijkheid nog verscherpt. Ik mocht het vertrouwen van al die burgers niet beschamen. Ik heb in die periode enkele zeer mooie aanbiedingen uit de privé-sector gekregen, maar heb ze niet aanvaard. Ik was ervan overtuigd dat ik het recht niet had om de politiek te verlaten om ‘elders’ meer te verdienen, zeker niet na een beroep op de kiezer te hebben gedaan.
Ik was ervan overtuigd dat een vertrek uit de arena nadelig zou zijn geweest voor de parlementaire democratie en voor de betekenis van het politiek mandaat. Ook reacties zoals ‘We hebben met zovelen voor u gestemd en wat is daarvan het resultaat?’, wezen op de kwetsbaarheid van de kiezer. Zelf was ik me sterk bewust van de verplichtingen die mijn successen voor mij inhielden.
De reacties bij collega's gingen verschillende richtingen uit. Mijn vrienden deelden in mijn succes en waren oprecht blij. Bij anderen wekten de resultaten afgunst. Nog anderen dachten dan weer dat zij van die stemmen zouden profiteren als ik maar wilde verdwijnen. Simpele geesten waren er zelfs van overtuigd dat mijn stemmen, als ik de politiek zou
| |
| |
opgeven, in gelijkmatige pakjes onder de overige kandidaten op de lijst zouden worden verdeeld. Ook waren er die naar wapens zochten om de gevaarlijke stemmenverzamelaar uit te schakelen.
Op 20 augustus 1979 lunchte ik met mijn vroeger scoutsmaster Robert Orlent, toen voorzitter van de VWW, de socialistische senator George Mommerency, toen burgemeester van Nieuwpoort, en de directeur-generaal van Bloso, Armand Lams. We hadden afgesproken in een voortreffelijk West-Vlaams restaurantje. De vriendschappelijke sfeer zette aan tot het proeven van wijn, zodat de tongen wel wat losser kwamen dan naar gewoonte. Vanzelfsprekend ging het gesprek, althans op sommige ogenblikken, ook over politiek. Mommerency wilde me waarschuwen voor voetangels en klemmen die, sedert eeuwen, in het politieke veld liggen verborgen. Mijn toekomst - dixit de senator - zou niet gekenmerkt blijven door rozengeur en maneschijn. In het Instituut Emile Vandervelde had Oscar Debunne opdracht gekregen een studie over mij te maken en de oorsprong van mijn succes te onderzoeken. Wat waren mijn opvattingen? Hoe zag mijn gedrag eruit? Welke waren mijn sociale contacten? Op wat zij mijn ‘troeven’ noemden zouden zij voortaan hun aanvallen concentreren. Dat was onvermijdelijk in de politieke oorlog, vond de burgemeester. Op de tegenstanders werd met scherp geschoten. Dit zou duidelijk worden in de komende maanden. Hij noemde ook namen uit zogenaamde christelijke kringen die daaraan zouden meedoen. Zelfs uit de regering.
Gaston Eyskens, ietwat vaderlijk en bezorgd om mijn lot, waarschuwde mij tegen de illusies van een hoog stemmenaantal door middel van een Frans citaat: ‘La popularité est le seuil de l'oubli’ (de populariteit is de aanvang van de vergetelheid). Er bestond geen gevaar dat ik slachtoffer van mijn stemmenaantal zou worden, maar de boodschap van een ervaren vergrijsde politicus droeg ertoe bij dat ik het hoofd koel hield.
Paul vanden Boeynants bedacht me met een heel andere beschouwing. Na de Europese verkiezingen kwam hij in de Tweekerkenstraat met uitgestoken hand op mij af en riep: ‘Proficiat, maar ik beklaag u, nu zult u in de politiek geen enkele vriend meer hebben.’ Hij overdreef ongetwijfeld, maar er school waarheid in zijn woorden. Ik repliceerde met een Duits spreekwoord dat zegt ‘Veel vijanden betekent veel eer’. Een schrale opbeuring.
Wel dacht ik aan de veiligheid en vooral aan die van mijn gezin. In de bijlagen van het Staatsblad waren immers de statuten verschenen van een
| |
| |
vereniging zonder winstoogmerk, met zetel in Kapellen, die zich als maatschappelijk doel had gesteld: Tindemans te bekampen met alle mogelijke middelen. In die statuten kon men verder lezen dat de vzw één jaar na de dood van Tindemans zou worden ontbonden. Ambtshalve. In diezelfde periode dweilde een gesubsidieerd toneelgezelschap heel Vlaanderen af met een eigen productie, een stuk waarin werd gespeculeerd op mijn dood. Dit moest allicht worden gezien als een bijdrage tot de ontvoogding van ons volk.
In mijn dagboek noteerde ik: ‘Wie achtervolgt me met zulke ongeziene haat? Ik sloof mezelf af van 's morgens tot 's avonds om de levensvoorwaarden van zo veel mogelijk mensen te verbeteren, om de toekomst voor te bereiden, om conflicten te vermijden, om verzoening te prediken en juist hier in Vlaanderen staat men mij naar het leven. Wie of wat zit daarachter?’
Toen ik voorzitter was van de CVP werd zelfs een poging ondernomen om mij te ontvoeren. Kolonel Bogaert, toen bevelhebber van de rijkswacht in de provincie Antwerpen, had me al tot voorzichtigheid aangemaand. Hij had gevraagd of hij over een kopie van mijn agenda mocht beschikken. Op maandag 10 maart 1980 vertrok ik na afloop van mijn professorale taak in Leuven naar Affligem. Het jaar stond in het teken van Benedictus, patroon van Europa. Ik zou in de beroemde abdij over Europa spreken, een geleerde pater zou het hebben over Benedictus.
Bij mijn vertrek vroegen twee rijkswachtofficieren in burger of ze me mochten vergezellen. Zij volgden mij met hun wagen terwijl een officier naast mij in de auto post vatte. Onderweg kreeg ik argwaan. Ik merkte dat de volgwagen naast de mijne kwam rijden, telkens wanneer een derde wagen ons wilde voorbijrijden. In Affligem hielden we stil voor de abdijpoort, niemand mocht uitstappen. Na enkele minuten kwam een officier op mij toegelopen en zei: ‘U hebt geluk gehad. Tien minuten geleden hebben we in een zijstraat twee boosdoeners aangehouden die bezig waren de nummerplaat van hun auto te verwisselen. Zij waren van plan u te ontvoeren. In hun wagen lagen wapens, bivakmutsen, plakband en handboeien.’ Inderdaad, twee Belgen, een Vlaming en een Waal, beiden met een strafregister, verblijfplaats een Nederlandse camping, hadden besloten om me te ontvoeren, me onder te brengen in een bunker ‘met obscene achtergrond’ en een groot losgeld te eisen.
Dankzij de alertheid van de rijkswacht ben ik dus ontsnapt aan een ontvoering. Ik wil hier nog een typisch Belgisch detail aan toevoegen.
| |
| |
Opgesloten in de gevangenis, heeft een van de gangsters me een brief geschreven met de vraag of ik er niet voor kon zorgen dat zijn zoon zou worden vrijgesteld van militaire dienst!
| |
De kracht van een overtuiging
Het fluïdum tussen een politicus en de kiezer werd totnogtoe te weinig en te oppervlakkig onderzocht. Het woord ‘charisma’ wordt te pas en te onpas gebruikt, zonder dat men goed weet wat het betekent. Ik ga hier geen verhandeling schrijven over de invloed van de politicus op de burger. Maar hoe komt het dat de ene de aandacht wekt, geloofd en gevolgd wordt en de andere niet? Dit hangt ongetwijfeld samen met een graad van geloofwaardigheid en overtuigingskracht, op voorwaarde dat een verstaanbare taal wordt gesproken en dat dingen worden gezegd die in de levenssfeer van de toehoorder betekenis hebben. Het publiek percipieert bijna feilloos welke politicus vanuit een overtuiging spreekt en handelt, of hij een masker draagt of niet, of zijn daden in overeenstemming blijven met zijn woorden, of hij als een product van de marketingtechnieken en spindoctors moet worden beschouwd dan wel of hij zichzelf is en in die hoedanigheid benaderbaar.
Het is altijd een van mijn grote zorgen geweest om op een bevattelijke manier en in mensentaal te spreken. Ik ervoer het als een groot compliment wanneer na afloop van een spreekbeurt een volksmens me kwam zeggen: ‘Als gij het uitlegt, versta ik het.’ Mijn leven was in geen enkel opzicht een vakantie, maar iets in mij ontwaakte bij het uiteenzetten van problemen, het verdedigen van oplossingen waarin ik zelf geloofde, het wijzen op de moeilijkheden. Ik verfoeide de propagandistentaal en stond erop de mensen de waarheid mee te delen, met de oorsprong van de problemen, de behandeling ervan en de mogelijke uitkomst, zoals ik die zag. Het is mijn overtuiging dat ik daarvoor door de kiezer ben beloond en dat zovelen mij hun vertrouwen hebben geschonken.
Ik heb mijn boodschap verkondigd tot in de kleinste gemeenten en bij alle klassen of standen. Nu nog sta ik soms verstomd wanneer ik bij een toevallige ontmoeting in een gehucht of een dorp eraan word herinnerd wat ik daar ooit heb gezegd. Zelfs het gesproken woord gaat zelden helemaal verloren.
Die vaststelling geeft me een gevoel van dankbaarheid. Het beeld van de ontelbaren die me hebben gesteund, had ik altijd voor de geest. Het
| |
| |
troost me nu in dit boek elementen te kunnen schetsen van wat ik met hun stem heb verricht.
| |
't Is hier een tjolen
Het gebeurt dat burgers zich afvragen wat politici ertoe beweegt een groot deel van hun actief leven te spenderen aan het uitdragen van bepaalde ideeën, opvattingen of acties met woord en geschrift. Niet iedere politicus leent zich tot zulke pelgrimage en de intenties zijn wellicht niet overal even zuiver. Toch rijst de vraag waarom gedreven politici zich zo aftobben.
Ik herinner me hoe ik in 1979, na een verkiezingsmeeting voor het Europees parlement, in een tent waar duizend belangstellenden waren samengekomen, regen en modder moest trotseren op weg naar de parking. Een stoere West-Vlaming keek me wat meelijwekkend aan en zei: ‘'t Is hier tjolen, hé meneer Tindemans!’ Thuis ontdekte ik in het woordenboek dat tjolen betekent: dolen, rondzwerven. Sedertdien schiet me dat werkwoord steeds te binnen wanneer ik deel neem aan verkiezingscampagnes.
Inderdaad, waarom doet een politicus dat allemaal? Heeft de televisie dat niet allemaal overbodig gemaakt? Neen. Het gaat immers om opvattingen over staat en maatschappij, om gedragslijnen die de politiek geloofwaardig moeten maken. En dit kan niet via oneliners, ‘gehakt stro’-interviews of praatprogramma's waarin niet de politicus maar wel de journalist het centrale personage is.
Het gaat erom de burger deelachtig te maken aan de politieke acties, want dan pas krijgt de parlementaire democratie haar volle betekenis. Iedere spreekbeurt betekent een avontuur. Nooit weet men van tevoren wat het resultaat zal zijn, hoe de zaal er zal uitzien, hoeveel aanwezigen er komen opdagen, hoe die zich zullen gedragen. Vaak ook dragen materiële dingen bij tot het succes of de relatieve mislukking: een kathedertje of een goed functionerende microfoon.
Ik heb er altijd voldoening in gevonden problemen te mogen uiteenzetten in verstaanbare taal en samen met een publiek na te gaan of de daden die we stelden of de hervormingen die we beloofden of de argumenten die we aanvoerden voor de strijd, overeenstemden met de grondslag van onze actie. Als spreker voelt men zeer goed aan of de toehoorders volgen of niet, of er een symbiose tot stand komt. Als dit het geval is,
| |
| |
wordt de politicus ook pedagoog, voorlichter, opvoeder. Dit gevoel ontwikkelt zich zo sterk dat de aldus geëngageerde redenaar ongelukkig wordt, ja zich verlaten acht, als de campagne is beëindigd. Dit deed zich voor op Belgisch en op Vlaams vlak.
Wie met een serieus program en met geloofwaardigheid aan de bevolking voorhoudt wat noodzakelijk is om het op te tillen tot op het niveau van de meest ontwikkelde moderne volkeren, met behoud van het beste van zijn eigenheid, wie aantoont wat daarvoor nodig is en hoe dat is te bereiken, zal niet worden uitgejouwd. Integendeel. Wie met eenzelfde intellectuele eerlijkheid voorstellen ontvouwt om van het land ‘een vaderland om lief te hebben’ te maken, zal niet worden verjaagd.
Dit was evenzeer waar voor de campagnes die de Europese gedachte tot inzet hadden. Men hoort de hartenklop van de zaal als het aandachtige publiek de uiteenzetting volgt over de oorlogen in Europa, hoe volkeren die vaak zo veel gemeen hebben - cultuur, godsdienst, soms zelf de taal - bij wie ‘gemengde’ huwelijken geen probleem vormen, waar het toerisme zich over de landsgrenzen uitstrekt, telkens weer na twintig, dertig jaar elkaar bekampen, waarbij de bloem van de mannelijke jeugd wordt uitgemoord op de slagvelden, en de burgers meer en meer het slachtoffer worden van militaire operaties. Als men kan uitleggen hoe in de vreselijke economische depressie van de jaren dertig in Europa geen enkele gemeenschappelijke actie werd ondernomen om de werkloosheid afdoende te bestrijden, dan bespeurt men plots de bereidheid om in de toekomst beter samen te werken. Als men over de pretentie enerzijds en over de relatieve onbeduidendheid van de Europese landen in de wereld anderzijds uitweidt, dan toont zich die toevallige kleine gemeenschap in de zaal bereid haar vertrouwen te schenken aan de woordvoerder en zijn medestanders om te proberen concrete plannen gestalte te geven.
Dit is dan geen tjolen meer. Dit betekent aantreden met zijn volk om een en ander in de Europese wereld te veranderen. Hier ontstaat een band tussen de spreker en de tot dan toe meestal passieve burger, om gezamenlijk strijd te voeren. Dit heeft niets meer met charisma, public relations, welsprekendheid of vleierij te maken. Hier ontstaat het geheimzinnige fluïdum dat banden vastlegt en een volk in beweging brengt.
Ik heb dit persoonlijk beleefd en heb er veel voor opgeofferd. Dat kon zonder pijn gebeuren, want ik geloofde in de waarde van mijn boodschap en ik was gelukkig haar te zien aanvaarden door degenen tot wie ik het woord had mogen richten. Dit was communicatie van de hoogste soort. Degenen die zulke geheimtaal niet kennen zullen nooit bevroeden wat zij
| |
| |
betekent. Als dan nieuwlichters of politiek hardhorigen voorgestelde programma's plots veranderen of verloochenen, beseffen zij niet welke schade zij aanrichten, welke pijn ze veroorzaken bij degenen die erin geloven. Daar ligt de verklaring van zo veel teleurstelling in de politiek. Verloren vertrouwen kan zeer moeilijk worden teruggewonnen. Daarvoor heeft zelfs de handigste spindoctor geen remedie. |
|