| |
| |
| |
12
Het einde van Gaston Eyskens
Het nieuwe ‘schooljaar’ van de regering was in 1972 slecht begonnen. Het kernkabinet was al dadelijk verplicht de kritiek van de Raad van State op het Voerontwerp te onderzoeken. De Waalse socialisten aanvaardden immers niet dat de zinsnede ‘behorende tot het Nederlandse taalgebied’ ook gevolgen zou hebben op de taal van het diploma van het gemeentepersoneel. Ik moest vechten tegen mezelf om geen Schadenfreude te hebben. Onder de vorige regering was de tekst-Dehousse aangenomen - een juridisch monster! - die geen product was van een samenwerking tussen de twee ministers van Gemeenschapszaken. Nadien was de premier nog verplicht geweest de ‘eenzijdige’ tekst wat uit te zuiveren. Nu bleek men eens te meer vast te zitten.
Bij de CVP had men een kleine partijraad opgericht om in moeilijke situaties een standpunt in te nemen. De raad bestond uit een veertigtal bestuursleden, mandatarissen en ministers en vergaderde doorgaans te Mechelen. De Voer dwong de partijleiding deze Veertig opnieuw bijeen te roepen, want de onweerswolken stapelden zich op. De raad besloot unaniem om enkel wijzigingen in de Voertekst te aanvaarden, wanneer hetzelfde gebeurde voor het regime van Komen-Waasten en wanneer er over de faciliteiten in de taalgrensgemeenten mocht worden gesproken.
Minister van Binnenlandse Zaken Renaat van Elslande, geïnterpelleerd door Cools over deze bijeenkomst, deelde de houding van de CVP mee. De socialistische vice-premier pareerde het standpunt met de woorden: ‘Dan heeft het geen zin meer over het Voerontwerp te spreken.’ Wel werd ‘Brussel’ opgeworpen, want Simonet had onlangs verklaringen afgelegd die onder meer het Brusselse gebied uitbreidden tot buiten de grenzen van de bekende negentien gemeenten.
Ondertussen werden er ook particuliere gesprekken gevoerd. Houben stuurde me een vragenlijstje: ‘Kan een status-quo worden overwogen
| |
| |
door geen verandering aan het Voerontwerp, noch aan artikel 107 quater inzake gewestvorming, aan te nemen? Kan men het Voerontwerp alleen laten goedkeuren?’ Hijzelf zag daartoe geen kans. ‘Kan men proberen alles in een enkel pakket te stoppen, “globaliseren”?’ Maar op welk punt konden we dan toegevingen toestaan? ‘Kan men een crisis uitlokken? Met welk resultaat? Wil Leburton eerste minister worden? Is hij gehaast of niet?’
Nu veranderden de Veertig hun tactiek. Zij lieten zich overtuigen dat een aanpassing van het Voerontwerp van Dehousse mogelijk was, om het vervolgens in te dienen in het parlement, maar samen met een ontwerp over de gewesten. Over beide onderwerpen zou men het parlement wijselijk laten debatteren.
Cools had daar iets van vernomen en ondervroeg me erover. Hij gaf zelfs - en vrij onverwacht - lof aan Simonet. Hij beweerde dat de socialisten twee ministers wilden vervangen. Was de CVP tot een soortgelijke operatie bereid? En de PSC? Had hij niet gehoord dat Theo Lefèvre een benoeming in Leuven zou krijgen? En door wie werd Antoon Steverlynck gesteund? In de partij oordeelde men dat er groot nieuws stak in deze vraagstelling.
Dit leidde op 6 november 1972 tot een samenkomst in Steenokkerzeel van de topmensen van de CVP-PSC, evenwel zonder de fractieleiders. Van Elslande en Vandekerckhove onderstreepten sterk dat de tweederde meerderheid die nodig was om de Grondwet te wijzigen slechts kon worden verkregen met een regering gebaseerd op drie componenten.
Met twee politieke partners zag ik maar twee mogelijkheden: aanpassing van het Voerontwerp en vervolgens een vrij parlementair debat. Nog beter echter zou de koppeling zijn van het Voerontwerp aan de gewestvorming. Met drie partijen kon men onderhandelen over bepaalde ‘oplossingen’ waarvoor een tweederde meerderheid onmisbaar was. Martens repliceerde dat het parlement tot geen serieus werk meer in staat was. Nothomb wilde ook nog een duit in het zakje doen en decreteerde nu dat Gaston Eyskens premier zou blijven, met Edmond Leburton als vice-premier.
's Namiddags kwamen twee delegaties samen, socialisten en christendemocraten, voor een soort beslissende confrontatie. Het begon echter slecht, Cools arriveerde immers veel te laat. Eyskens had een mooie inleiding voorbereid, die echter door het lange wachten minder overtuigend klonk. In zijn uiteenzetting had hij het over de prestaties van de regering en over wat er haar nog stond te wachten. De socialistische covoorzitter
| |
| |
Jos van Eynde repliceerde dat er echter tussen de BSP en de regering geen conflict bestond, wel tussen de CVP en de PSC. Daarna werd het woelig. Ook Vanden Boeynants nam het woord, speelde de man van goede wil en deed een voorstel dat vier punten omvatte en moest leiden tot een overeenkomst tussen alle partijen: een wet met gewone meerderheid voor de Voer, een project voor de gewestvorming (artikel 107 quater), een akkoord over het Schoolpact en de culturele autonomie.
Van Eynde vroeg het woord: ‘Werd de regering op de top van de CVP-PSC in Steenokkerzeel veroordeeld?’ Het antwoord was ontkennend.
Daarop hernam Wilfried Martens de idee om een ontwerp in te dienen voor discussie in het parlement. Vanden Boeynants kwam terug ‘op persoonlijke titel’ met een nieuw voorstel, met name een wet met gewone meerderheid die de Voer onder voogdij van Binnenlandse Zaken zou brengen. Zij zou ook ruime faciliteiten op administratief en onderwijsgebied bevatten. Ook Waasten en Komen zouden ‘brede’ faciliteiten verkrijgen. Bovendien zou men nagaan in welke taalgrensgemeenten faciliteiten konden worden afgeschaft. De regering zou ook een ontwerp voor artikel 107 quater voorbereiden. De BSP vroeg of Martens daarmee kon instemmen en na een zichtbare aarzeling antwoordde deze bevestigend. Een onderbreking leek noodzakelijk, maar Martens wilde nog een correctie aanbrengen aan zijn instemming: ‘Artikel 107 quater moet deel uitmaken van het pakket.’
Na een pauze verklaarde de socialistische covoorzitter Edmond Leburton dat hij bepaalde ‘zaken’ zou onderzoeken. Hij nam anderzijds akte van wat er werd voorgesteld. Er bleef echter een aantal vragen onbeantwoord: ‘Wat doen we met de overige moeilijkheden? Hoe regelen we de schoolkwesties en de culturele autonomie? Hoe bestuderen we artikel 107 quater?’ Het eerste pakket moest in ieder geval voor 15 december 1972 zijn geregeld. Cools zei plots dat hij schrok van de eendracht binnen de CVP-PSC. Niemand reageerde. Ik ging naar huis met het bittere gevoel dat de positie van Eyskens ondermijnd was, en dat de strijd om het premierschap tussen Leburton en Vanden Boeynants was begonnen.
Nu was de CVP verplicht positie te kiezen over de voorstellen van Vanden Boeynants en de reactie van Leburton. Bij de eerste delegatie sloten nu ook Raf Hulpiau, Jos Chabert, Frans van Mechelen, André Vlerick en Pol Marck aan. De kritiek op de voorstellen kwam dadelijk los. Waar zat de reciprociteit? Waar bleef de gewestvorming? Wie kon leven met de houding van Cools, die iedereen beledigde, en de willekeur van
| |
| |
Nothomb, die voortdurend met iets nieuws voor de dag kwam? Van Mechelen zag nochtans brood in de ideeën van Vanden Boeynants. Vlerick betoogde dat hij van de Voer verlost wilde worden. Chabert sloeg een dramatische toon aan. Martens wond zich op en herhaalde voortdurend achter de ideeën te staan zonder daarbij te vermelden dat hij al ‘op persoonlijke titel’ had toegezegd. We gingen uiteen zonder beslissing, gelaten wachtend op wat komen ging.
Na de kabinetsraad van die week kwam het overlegcomité CVP-PSC nog samen. Nothomb verwierp het plan dat Vanden Boeynants op de ‘top’ had voorgesteld, gesteund door Califice. Na een verhitte discussie leek het of Vanden Boeynants het had gehaald.
Maar zijn kansen keerden: alles hing immers af van de voorwaarde dat het kiesarrondissement Brussel niet mocht worden gesplitst. Die eis dwong de CVP tot een kort apart overleg. Van Elslande, eigenlijk met een lichte voorkeur voor van Vanden Boeynants, wist te zeggen dat zulke opdeling waarschijnlijk nadelig zou uitvallen voor het aantal Vlaamse verkozenen in Brussel, maar dat alle CVP-afdelingen uit het Brusselse erom vroegen. De Saeger zag onaanvaardbare consequenties in het behoud van één kiesarrondissement, als morgen de provincie Brabant uit drie delen zou bestaan. Een splitsing was dus onvermijdelijk.
We keerden terug naar onze Franstalige politieke vrienden, maar op mijn weg daarheen werd ik even opgehouden door mijn kabinetschef, die me dringende stukken kwam laten tekenen. Toen ik de vergaderzaal binnenkwam, was het al gebeurd: de breuk was onvermijdelijk. Vooral Nothomb reageerde zeer nijdig. Hij kondigde aan niet naar de ‘top’ met de socialisten te komen, die gepland was voor de volgende dag. Het was gedaan met palaveren. Toen we uit elkaar gingen richtte Van Elslande zich nog tot mij: ‘Maak jij een drieledige regering en laat mij naar Buitenlandse Zaken gaan.’ Het is verrassend hoe snel ambities groeien in dagen van politieke hoogspanning.
Toch kreeg ik nog een telefonische uitnodiging om op 11 november naar het restaurant La Couronne te komen alvorens op de top met de coalitiepartners te verschijnen. Daar kwamen we tot de overtuiging dat de socialisten eerst behoorden te spreken. Zij hadden toch om bedenktijd gevraagd? Als ze de voorstellen aannamen, moest de gewestvorming onmiddellijk worden opgeworpen, want die kwestie maakte deel uit van het pakket. Kwam evenwel Leburton, naar gewoonte, met kronkelige tegenvoorstellen, dan was het onze beurt om bedenktijd te vragen. Deze tactiek liet ook de PSC toe, zonder al te veel gezichtsverlies, de
| |
| |
ontmoeting bij te wonen. Deze boodschap werd aan Eyskens overgemaakt. Het verliep natuurlijk anders.
De socialisten wensten te weten of het voorstel van Vanden Boeynants namens de CVP-PSC was geformuleerd. Het antwoord op deze vraag moest tijdens een onderbreking worden uitgemaakt. Daar pakte Nothomb, die dan toch was opgedaagd, weer uit met nieuwe ‘compensaties’. Maar terug aan de onderhandelingstafel met de socialisten, sprak hij zich uit tegen een regeringscrisis. Het opportunisme van die man kende geen grenzen! We merkten eveneens op dat Simonet geen pogingen meer deed om Leburton met een voet in de stijgbeugel te helpen.
Toen we aan de eettafel zaten sloeg warempel de stemming om. Men kwam er zelfs toe grapjes te vertellen. Maar dat was zonder Leburton gerekend. Hij bedierf de sfeer door op het einde te verklaren dat reciprociteit met Komen-Waasten onaanvaardbaar was voor hem. Léon Hurez, zijn politieke butler, sprong hem onmiddellijk luidkeels bij. De CVP-ministers oordeelden dat nu voor de eerste minister het ogenblik was aangebroken om op te treden. Leburton had immers een mogelijke overeenkomst verkwanseld. Nothomb lanceerde onbespreekbare voorstellen. Waar gingen we naartoe?
Weer volgde een schorsing, die de socialistische voorman toeliet zijn laatste manoeuvre te maken: de regering zou een globaal voorstel ter tafel brengen, evenwel binnen het raam van het regeerakkoord. Niemand begreep wat dat betekende. Met een dergelijke tekst kon hij alle kanten uit! Men verdacht er hem onmiddellijk van de boel te willen kelderen om met deze ‘uitkomst’ een regering te vormen. Eyskens interpreteerde dat standpunt als volgt: ‘De regering moet een “globaal” voorstel doen. Daarover zullen de partners zich uitspreken. Als de regering niet tot een voorstel komt, dan treedt ze af.’
| |
Premier waagt forcing
Tien ministers werden ermee belast een regeringsprogramma uit te werken. Vanaf het begin werd er getwist over de Voer, de gewestvorming en de bijzondere meerderheid om artikel 107 quater goed te keuren. Zeer spoedig bleek Hurez de spelbreker te zijn. Hij gedroeg zich als een fanaticus, zonder enig begrip voor de problemen. Eyskens op zijn beurt liet zich duidelijk inspireren door zijn tactiek uit 1970: de premier zou de verantwoordelijkheid op zich nemen voor een programmatische verklaring.
| |
| |
Tegelijkertijd gaf hij de indruk met onaangename, uitzichtloze vergaderingen niet verder te willen gaan. Het kwam me zelfs voor dat het hem tegenstond zijn laatste politieke jaren op die manier te moeten verknoeien. Hij had daar genoeg van.
Op 19 november 1972 stelde hij voor om naar het parlement te gaan met volgende elementen: voor de Vlamingen in de gemeenten Houtem en Ploegsteert, in het kanton Komen-Waasten, dezelfde ruimere taalfaciliteiten als voor de Franstaligen in de Voer; benoeming van provincieraadsleden in de Gewestraden; aanduiding van een executieve door een meerderheid; over de financiële weerslag of de afbakening geen woord. Ook somde hij nog andere oude problemen op, onder meer de fusie van gemeenten en de toepassing van de taalwetten in Brussel. De socialisten stemden daar dadelijk mee in. Aan de kant van de christen-democraten werd uiteindelijk voorzichtig geformuleerd wat al overeengekomen was.
We voelden maar al te goed hoe we gedwongen werden te laveren tussen onze waardering voor de eerste minister en onze geloofwaardigheid als Vlaamse christen-democraten. De CVP wenste wederkerigheid voor de volledige enclave Komen-Waasten en niet enkel voor twee dorpen. Voor de gewestvorming bleven de twee stekelige kwesties, financiering en begrenzing, onopgelost. Werd er van een grote, verlossende verklaring niet meer verwacht? Het leek of het debat voorgoed was beëindigd. De vergadering werd opgeheven.
Houben, Van Elslande, Vandekerckhove, Martens en ik kwamen nadien nog eens bijeen, evenwel zonder de fractieleiders Chabert en Hulpiau, die ervan verdacht werden voorstander van een crisis te zijn. We werden het allen eens: het voorstel-Eyskens kon niet door de beugel. De enige uitweg was een terugkeer naar de stellingen van Vanden Boeynants voor de Voer. Zonder precisering van de gewestvorming verloren we alle geloofwaardigheid. Er moest vooral een antwoord worden gezocht op de vraag waar we de tweederde meerderheid zouden halen. De Saeger, die wat later arriveerde, deelde onze mening.
Op 20 november werd ik bij de premier verwacht om zes uur 's avonds voor de vergadering van de tien ministers belast met de communautaire problemen. Daar vernam ik dat Van Elslande geveld was door de griep en niet kon komen. Een uur geleden verliet ik hem en nu liet hij verstek gaan. De uitdrukking ‘diplomatieke ziekte’ kwam spontaan op mijn lippen.
‘Hoe reageerde de CVP op de verklaring van de premier?’ luidde de eerste vraag van de socialisten. De reactie op mijn antwoord was hevig. Het Voervoorstel van Vanden Boeynants werd categorisch verworpen, van
| |
| |
precisering inzake de gewestvorming kon geen sprake zijn, op de bijzondere meerderheid kon worden gewacht. Ik pleitte nog even voor een vrije parlementaire behandeling, maar Willy Claes vond zoiets zeer gevaarlijk; in het parlement kon men geen vertrouwen hebben en met een dergelijke tactiek zouden Vlamingen en Walen trouwens pal tegenover elkaar komen te staan. Simonet vond dat laatste juist goed, aangezien dat zou aantonen hoe onoplosbaar sommige problemen waren, zo ingewikkeld dat zelfs federalisten van diverse pluimage er geen oplossing voor konden vinden.
Ten slotte besloot Eyskens de regering de volgende dag bijeen te roepen en zijn verklaring toch af te leggen in het parlement. Ik schrok van die taal. Was het zijn bedoeling om zijn ministers te verplichten tot een keuze tussen loyaliteit aan de eerste minister en fair play met de fractie? Zocht hij bewust een einde? De volgende dag begonnen de besprekingen in de regering al om halfnegen in de ochtend. Net voor de vergadering hadden De Saeger, Van Elslande en ik nog een onderhoud met de premier. We hadden het over de sfeer binnen de partij en bespraken de standpunten waarover we het allen eens waren. We drongen ook sterk bij hem aan ons niet in een positie te wringen die ons eventueel zou verplichten tot stellingname tegen hem.
De vergadering was aartsvervelend. Een aantal ministers en de staatssecretarissen hadden de vele vorige vergaderingen niet meegemaakt en achtten zich nu geroepen de geschiedenis te verduidelijken en ‘hun oplossing’, vol goede wil, bekend te maken. Dat duurde allemaal erg lang en leidde echter niet tot nieuwe ideeën. De socialisten vroegen om een schorsing. Bij de hervatting van de vergadering stelden zij voor dat de regering haar ontslag aan de koning zou aanbieden, na een korte verklaring in het parlement.
Enkele regeringsleden wezen op gevaren allerhande die het land bedreigden en op het onbekende dat ons te wachten stond. Er werd dan ook besloten om opnieuw bijeen te komen. De vergadering werd gepland voor dezelfde namiddag.
's Middags lunchte ik met het Dagelijks Bestuur van de CVP. Van Elslande zag er verslagen uit en De Saeger reageerde korzeliger dan ooit. Om kwart voor drie nam ik nog even contact op met de PSC. Ook daar heerste verwarring.
Terug in de regering verraste Eyskens ons met een voorstel dat afweek van zijn vroegere tekst. Hij wilde nu Houtem en Ploegsteert uit het kanton Komen-Waasten lichten en hun hetzelfde regime als de Voer toebedelen. Wat de gewesten betrof, zou een ontwerp voor artikel 107
| |
| |
quater worden gemaakt, na raadpleging echter van de drie economische raden over de afbakening van het Brusselse gewest. Met die voorstellen wilde Eyskens naar de parlementsfracties gaan.
Namens de CVP-ministers werd hem tweemaal gezegd dat hij meer succes zou hebben indien hij de volledige enclave Komen-Waasten als tegenhanger van de Voer zou beschouwen. Na de korte beraadslaging bij de socialisten werd de situatie plots dramatisch. Immers, zij aanvaardden het voorstel van Eyskens. Nu stonden de CVP-ministers voor de keuze: capituleren of Eyskens afkeuren. We hadden Eyskens bezworen ons nooit in zulke toestand te brengen.
In dat klimaat van onzekerheid over de toekomst van de regering, schorste de premier de vergadering. Ik ging nog naar het Bureau van de CVP. De Saeger weigerde mee te gaan en Van Elslande vertrok naar huis. Ik moest er verslag uitbrengen over de gebeurtenissen. Van Mechelen en Vlerick wilden al dadelijk de voorstellen van Eyskens verdedigen, maar ondervonden daarbij tegenstand. Sommige vlijtige krantenlezers wilden het partijbestuur overtuigen dat met een ‘oui, mais’-politiek alles kon worden gered. Zij vergaten echter dat de eerste minister naar het parlement wilde gaan en dat zijn optreden daar zou eindigen met een stemming. Dat was ook zo in de Tweekerkenstraat. Dertien leden aanvaardden het voorstel-Eyskens, acht stemden tegen.
Ik had een te hoge dunk van Eyskens om kwaad op hem te zijn, maar ik was diep geschokt door deze ongelukkige afloop van een grote carrière. Ik vroeg me af waarom hij zo had gehandeld en waarom hij het tot tweedracht had laten komen in de partij. Nog wel over communautaire problemen! Zijn politiek van de laatste weken had onvermijdelijk tot deze tegenstelling tussen ministers en fractie geleid. Hij had zijn vrienden tegen de muur gezet, had zijn gebrek aan vertrouwen in het parlement te veel laten doorschemeren. Voelde hij zich bedreigd en zocht hij een rechtvaardiging voor een ontslag?
Jos Chabert en Raf Hulpiau, fractieleiders van de CVP, de ene in de Kamer, de andere in de Senaat, werden ermee belast bij de premier verslag uit te brengen over de gebeurtenissen in het bestuur. Zulke opdracht was traditioneel aan de functie van fractieleider verbonden. Als ik dit toch vermeld, vindt de beschouwing haar oorsprong in de geruchten die na die bijeenkomst de ronde deden. Het gedrag van Eyskens na het bezoek kon inderdaad eigenaardig worden genoemd en vrij ongewoon voor zulk karaktervol man. Wat hadden de fractieleiders gezegd? Wat hadden zij hem voorgehouden? Hadden zij invloed gehad op zijn gedrag?
| |
| |
Op 22 november, de dag na de stemming in het hoofdkwartier van de CVP, verscheen Gaston Eyskens in een lokaal in het senaatsgebouw voor de verenigde fracties van zijn partij. Hij schetste kort de problemen en zette zijn voorstellen uiteen. Het viel op dat hij nogal vaag bleef en niet meer naar mogelijke besprekingen met andere partijen verwees. De Saeger, die naast me zat, liet me dat opmerken. Er volgden enkele reacties, meestal klachten over het karakter van de voorstellen inzake de Voer. Met name Pol Verhenne, uit Kortrijk, merkte op dat Ploegsteert de meest verfranste gemeente van het kanton Waasten-Komen was. Waarom had men juist die gemeente uitgekozen? Hij kreeg geen antwoord. Was de premier het slachtoffer van een medewerker? Wilfried Martens bracht een harde versie van de gebeurtenissen in de Tweekerkenstraat.
De lijst met sprekers groeide, maar plots maakte de premier zelf een einde aan de bespreking. ‘Het is genoeg’, oordeelde hij. ‘Ik ken uw opvattingen. Ik zal aan de koning het ontslag van de regering aanbieden.’ Zijn stem kreeg plots een andere, bijna onnatuurlijke toon. Hij die steeds de normen eerbiedigde, liet ieder officieel karakter varen en richtte zich kordaat tot de aanwezigen en, over hun hoofden heen, tot Vlaanderen. ‘Zo moet de Eyskens van de jaren dertig hebben gesproken’, dacht ik.
Hij bezwoer ‘de jonge voorzitter’ om de Vlaamse waarden niet te verkwanselen, waarvoor zo veel Vlamingen, ook Vlaamse katholieken (sic), geleden en gevochten hadden. Hij bracht in herinnering hoe men Vlaanderen uit de armoede had gehaald, hoe sociale verwezenlijkingen tot stand waren gebracht, hoe Vlaanderen welvaart en degelijk onderwijs had veroverd. Hij benadrukte de strijd, de inspanning en ook het lijden; hoe de Vlamingen telkens tegenstand en vijandschap moesten overwinnen.
Hier sprak een andere Eyskens dan de premier, de econoom, de professor, de financier. Ik was als van de hand Gods geslagen. Deze man bleek menselijker te zijn dan ik ooit had vermoed. Hij had afscheid genomen van een levensperiode. Zijn opgekropte gemoed wilde niet langer een wereld van intriges verdragen, een wereld van afgunst en ondermijningen. Het leek wel op de uitbarsting van een politieke vulkaan. Hij verliet de zaal onder luid applaus. Ik had er het raden naar waarom in de handen werd geklapt voor de grote aanklager. Het was nog gebeurd in de geschiedenis dat veroordeelden op weg naar het schavot met bijval werden begroet.
In zijn Memoires heeft Gaston Eyskens drie bittere paragrafen gewijd aan de twee nieuwe partijvoorzitters: ‘Met de jonge voorzitters Martens en Nothomb trad een nieuwe generatie in de CVP en de PSC aan (...).
| |
| |
Martens en Nothomb ontpopten zich als jonge wolven en zetten Robert Houben aan de kant. Houben had er na de splitsing van de unitaire partij als nationaal voorzitter voor gezorgd dat tussen de CVP en de PSC de nodige coördinatie en eenheid bleef bestaan. Hij was in die functie een belangrijke steun voor mij. Maar na het aantreden van Martens en Nothomb werd hij buitenspel gezet. In de zomer van 1972 kondigde een verbitterde en gekrenkte Houben aan te zullen opstappen. Voor mijn regering was het van groot belang dat met name Martens, nauwelijks een jaar na de grondwetsherziening, de communautaire problemen weer helemaal boven aan de politieke agenda plaatste. Met een beperkte groep medestanders besliste hij de grondwetsherziening helemaal over te doen. Wellicht besefte hij de consequenties van die beslissing niet. Later heb ik dikwijls moeten terugdenken aan de maidenspeech van Martens. Had hij die beter overdacht, dan zou hij het land niet in een communautaire en financiële chaos hebben gestort. Spoedig namen Wilfried Martens en Charles-Ferdinand Nothomb een aantal initiatieven waarmee zij de communautaire problemen in een stroomversnelling brachten.’
Om twee uur legde Eyskens een korte verklaring af in de Senaat, en daarna in de Kamer. Vervolgens ging hij het ontslag van de regering aanbieden aan het staatshoofd. In de namiddag ontmoette ik Omer Vanaudenhove en overhandigde hem een exemplaar van mijn jongste boek, Een handvest voor woelig België. Hij had me erom gevraagd. Volgens hem kwamen er nu slechts drie politici in aanmerking om premier te worden: Leburton (wat hij niet graag zou zien), Jos de Saeger (als die het zou willen?) en Tindemans. ‘L'avenir est à Dieu’, zei ik hem al lachend. Terug in de Tweekerkenstraat drong De Saeger bij me aan om deel te nemen aan een televisiedebat met Willy Claes, Willy de Clercq en Frans van der Elst.
De volgende dag liet Gaston Eyskens me roepen. Ons onderhoud duurde twee uur. Hij gedroeg zich zoals gewoonlijk: hij stelde vragen waarop hij zelf al lang een antwoord had gevonden. Hij vroeg me wat ik dacht dat hij aan de koning moest zeggen. In het succes van een informateur geloofde hij niet. De Saeger? Zou die optreden als de chef van de CVP of had hij dat opgegeven? Van Eynde had hem de hoofdverantwoordelijke voor de crisis genoemd. Als De Saeger zou weigeren formateur te worden, kon de koning niet andermaal een CVP'er aanduiden. Dan was het Leburton. Was dat het lot van deze periode? En Vanden Boeynants? Die telefoneerde met iedereen en was volgens Eyskens een soort nationale campagne begonnen.
| |
| |
Eyskens vertelde me vervolgens hoe koning Boudewijn tijdens de Schoolkwestie had geaarzeld om zijn handtekening te plaatsen onder de wet-Collard. Hij had zichzelf toen gedwongen gezien de vorst aan te zetten dat toch te doen. ‘Een diepkatholiek man’, besloot Eyskens en keerde zich opnieuw tot mij. ‘Welke raad zou ik hem nu geven?’ Mijn mening luidde dat de beste oplossing de vorming was van een tweeledige regering, met de aankondiging dat een ouverture zou worden gemaakt. Pas dan kon er worden geprobeerd om tot een drieledige regering te komen. Eyskens deelde me ook mee dat hij opnieuw zou gaan doceren aan de Katholieke Universiteit van Leuven, met name algemene economie en openbare financiën. ‘Men zegt me dat de studenten zijn veranderd’, lachte hij. ‘Maar het zal wel gaan.’
Later op de dag telefoneerde Houben en die zei me dat we onze eerste kans niet mochten verspillen met De Saeger. ‘Vanden Boeynants dan?’ Hij vroeg me wat ik wenste. Ik zou Leburton met een opdracht belasten. De socialisten hadden zich toch tegen een drieledige regering gekant. Met een dergelijke poging zou Leburton worden uitgeschakeld.
Op de laatste bijeenkomst van de regering, op 24 november, sprak Eyskens een formalistisch dankwoord uit. Cools repliceerde en ook Vanden Boeynants meende iets te moeten zeggen. De Saeger voegde er iets aan toe in het Nederlands. Daarmee verdween deze regering, zonder grote emoties of menselijke accenten. Ik betreurde zulk banaal slot voor het vertrek van Gaston Eyskens. Hij werd schaakmat gezet op communautair gebied. Daar stond hij voor een onoplosbaar probleem dat hij moest behandelen met lieden die vooral uitblonken door blote onwil. Maar als mens, als econoom, als politicus en als intellectueel beschouwde ik hem als een der groten.
Bij de lunch legde Martens uit waarom de PSC Houben niet langer aanvaardde als nationaal voorzitter van de partij en bovendien een voorzitter ad interim weigerde. PSC en CVP zouden bijgevolg gescheiden naar de onderhandelingen gaan en de socialisten zouden vaststellen dat die nationale partij had opgehouden te bestaan. Toen stond Theo Lefèvre recht om met lof over Houben te spreken. Hij wees op de grote verdiensten van de afscheidnemende voorzitter en op zijn onbaatzuchtigheid. De nochtans harde Theo kon zijn ontroering niet meer de baas en we zagen hoe hij een krop in de keel kreeg. Hij had tranen in de ogen. Voor wie de vroegere partijleiding had gekend en de sfeer van de grote dagen in het hoofdkwartier, was dit een beklemmend en ontroerend ogenblik. Naast
| |
| |
mij zat Jean-Luc Dehaene. Bij trommelde met zijn vingers op het tafelblad en klaagde ‘over zoveel sentimentaliteit’.
De PSC'ers zwegen, maar Vanden Boeynants sprak uiteindelijk toch ook een dankwoord uit voor ‘de diensten die Houben aan de partij had bewezen’. Iedereen applaudisseerde. Op deze wijze werd de man aan de deur gezet die doorging als de grootste ‘ideoloog’ - een lelijk woord, laat me het vervangen door ‘denker’ - van de christen-democratie in West-Europa. Ik besloot later aan mijn kinderen te vertellen welke hondse ondankbaarheid er ook onder christenen kan bestaan.
Later op de dag werd Jos de Saeger aangeduid als informateur-onderhandelaar. Hij had onmiddellijk een verklaring afgelegd dat hij geen echte formateur wilde worden. Zijn eerste bezoeker was Van Elslande. Ik vroeg me af welk verbond die twee zo verschillende naturen al een hele tijd bij elkaar bracht. Ook sijpelde het nieuws door dat Vanden Boeynants een ongehoorde strijd voerde om premier te worden. Was hij der dritte im Bunde? Hij probeerde kranten en weekbladen voor zijn karretje te spannen en liet de eigenaardigste geruchten verspreiden over mogelijke concurrenten. De Brusselse Propagandastaffel draaide op volle toeren en zonder scrupules.
Op het ACV-congres in Den Haan verklaarde Gaston Eyskens dat hij de politiek vaarwel had gezegd.
| |
Hulde aan Gaston Eyskens
Een decennium later, op 1 april 1985, zou Gaston Eyskens tachtig jaar worden en een comité van vrienden had het initiatief genomen om hem bij die gelegenheid te huldigen. Dit gebeurde op een colloquium gewijd aan de politieke, economische en financiële geschiedenis van België van 1932 tot 1973, het jaar dat Eyskens de politiek had verlaten. De huldiging zou plaatsvinden op 22 juni 1985 in het Paleis voor Congressen te Brussel. Mij werd gevraagd de politieke geschiedenis van België van de laatste vijftig jaar te behandelen. Herman van der Wee zou er een voordracht geven over de Belgische economie, Robert Vandeputte over de naoorlogse muntsanering en Pierre Harmel over de Oost-Westverhoudingen. De gevierde zelf zou het laatste woord hebben. Het geheel werd voorbeeldig ingeleid door Albert Coppé.
| |
| |
Ik onderschatte mijn opdracht niet en had er dan ook hard aan gewerkt. Kon ik de behandelde periode inschakelen in de ‘eeuw van onzekerheden’, dan leek de tweede helft daarvan gekenmerkt door de ‘cultuur van het onbehagen’. De thema's die ik diende aan te halen lagen voor de hand: de crisis van de jaren dertig, de jonge professor Eyskens die op het toneel verscheen, de vreselijke oorlog, de troebele naoorlogse periode met de koningskwestie, de muntsanering en de wederopbouw; de staking tegen de Eenheidswet en de regeringen-Eyskens en Lefèvre-Spaak, de splitsing van de Universiteit van Leuven en de regeringen-Eyskens en Eyskens-Cools. Het voor mij moeilijkste hoofdstuk was wel de periode 1960-1961 met de verwijzing naar de feiten en het overwegen van de tegenstelling tussen personen en de daaruit onvermijdelijk voortvloeiende kwetsuren en frustraties. Ik had zowel met Eyskens als met Lefèvre in de beste verstandhouding gewerkt en zou over beiden een boek kunnen schrijven.
De brief die ik op 9 januari 1986 van Gaston Eyskens ontving, beschouwde ik dan ook als de hoogste lof en de mooiste beloning die ik van deze uitzonderlijke persoonlijkheid mocht ontvangen:
‘Goede vriend, ik heb thans het mooie boek ontvangen, uitgegeven door het Huldecolloquium en aan mij gewijd. Ik heb met grote zorg uw bijdrage gelezen, die zoals ik kan vaststellen, een van de beste synthesen is die ik tot hiertoe heb gezien over de geschiedenis van België in een periode die we samen hebben beleefd. Uw opstel verdient afzonderlijk te worden gepubliceerd of te worden gebruikt voor een nog ruimere uiteenzetting. Ik waardeer het ten zeerste wat u hebt geschreven voor mij, om deel te nemen aan de huldiging en mij persoonlijk een groot genoegen te doen. Ik ben u hiervoor ten zeerste erkentelijk. U aanvaarde de verzekering van al mijn hoogachting, van mijn vriendschap en grote genegenheid.’ (get.) G. Eyskens.
Tussen de lijnen van deze zo persoonlijke brief kon ik de zorg voelen waarmee de voormalige eerste minister naar de behandeling van bepaalde gebeurtenissen had uitgekeken. Hun interpretatie en beoordeling hielden hem blijkbaar erg bezig. Zijn tevredenheid over de weergave ervan beschouwde ik als een compliment want ik had een grote inspanning geleverd om zo objectief mogelijk mijn beleving ervan te beschrijven. Nu kende ik wel de controverse over geschiedenis en objectiviteit, maar ik had geen enkele reden om partijdig op te treden en wenste de waarheid, zoals ik ze percipieerde, te dienen. |
|