| |
| |
| |
11
Vogelvangst met zware gevolgen
Op de kabinetsraad van 31 juli 1972 ontstond onvrijwillig een conflict dat me voor de rest van mijn ministerieel bestaan zou blijven achtervolgen. België had, solidair met de Benelux-partners, een internationaal akkoord ondertekend dat het vangen met netten van trekkende zangvogels verbood. In het kader van de Benelux had minister Henri Fayat een gemeenschappelijk besluit onderschreven om deze verbintenis uitvoerbaar te maken en de ministers van Landbouw op te dragen deze maatregel te doen uitvoeren.
Herhaaldelijk was voor Belgische ambassades gemanifesteerd tegen de Belgische passiviteit in deze aangelegenheid. Het ministerie van Landbouw had de kwestie in al haar aspecten onderzocht. Het aanstootgevende van zulke vogelvangst lag in het feit dat de liefhebberij was ontaard in een industriële activiteit. De leeuwerikenpastei kende succes in Parijse restaurants.
Ik had een besluit laten voorbereiden en wilde er de kabinetsraad kennis van geven op 31 juli 1972. De eerste minister, die de politieke implicatie ervan wellicht onderschatte, vond een bespreking overbodig en hief de vergadering op. Om drie uur in de namiddag gaf ik een persconferentie om mijn beleid inzake vogelvangst toe te lichten. Mijn opvattingen werden door de journalisten opvallend goed onthaald en zij zagen er een eerste maatregel in van natuurbehoud.
Op de namiddagzitting van de ministerraad begon vice-premier Cools over de kwestie vragen te stellen. Ik zette het probleem rustig uiteen en legde uit hoe het kwam dat Landbouw uiteindelijk met de uitvoering van een internationale verbintenis was belast. Het was alsof Cools een gedaanteverandering onderging. Ik had hem al meer dan eens in een ‘ontketende toestand’ gezien, maar dit had ik nog nooit meegemaakt. Hij
| |
| |
fulmineerde, dreigde, beriep zich op zijn kiezers, klaagde aan wat ik had gedaan en eiste dat mijn besluit zou worden teruggetrokken.
Ik was verontwaardigd, zowel over de grond van de zaak als over dit onwaardige schouwspel. Ik repliceerde en riep alle argumenten in die tot het verbod hadden geleid. Ik eiste bovendien het recht op besluitvorming op in sectoren waarvoor ik de uitsluitende verantwoordelijkheid droeg, nadat de internationale fase (Harmel) en de Benelux-fase (Fayat) waren doorlopen. Eyskens vroeg me om het dossier nog eens te bekijken. Minister Hanin gaf me gelijk, maar suggereerde om niet alles ineens te doen.
In plaats van met vakantie te vertrekken, ging ik de volgende dag naar Brussel. Ik onderzocht er met mijn directe medewerkers en de bevoegde ambtenaren van ‘Waters en Bossen’ of er een mogelijkheid kon worden gevonden om uitzonderingen toe te staan op het verbod op de vangst van trekkende zangvogels met netten. Probleem was echter dat de specialisten zich vooral ergerden aan het spannen van Japanse netten tussen bomen. Hoe kon men dan weten hoe dikwijls gedode vogels, trekkende zangvogels en andere, werden verwijderd? En welke vogels werden op die manier gedood?
We kwamen tot het besluit dat er geen afwijkingen konden of mochten worden toegestaan. Ik voelde een storm opsteken. Inmiddels werd ik overstelpt met telegrammen, gelukwensen - een scheldtirade uitgezonderd - en vragen voor interviews, ook van The Times en AFP. Nederlandse veeartsen wilden me zelfs een geschenk komen overhandigen.
Op 2 augustus besloot ik André Cools een brief te schrijven. Drie dagen later kreeg ik een antwoord van mijn collega. Hij voorspelde me heibel.
| |
Na Houben ook Eyskens onder schot
Robert Houben kondigde op 8 augustus op een persconferentie zijn ontslag aan als voorzitter van de CVP-PSC. Hij maakte van die gelegenheid gebruik om een soort politiek testament bekend te maken, dat opvallend fris overkwam in de pers. Hij durfde erop wijzen dat regeren zonder programma niet meer mogelijk was, want Onderwijs, Volksgezondheid en Sociale Voorzorg konden ieder voor zich de hele begroting opslokken. Het Volk en La Libre Belgique brachten hem zowaar hulde. De laatste krant schreef zelfs dat hij een homme d'idées was, en geen homme d'argent. Meteen was de vraag van de opvolging gesteld.
| |
| |
De volgende dag had ik Houben al aan de telefoon. Hij kon er niet over dat de CVP op haar aanstaande congres opnieuw over de communautaire problemen zou gaan spreken. Ging de partij het gepresteerde werk dan afkeuren? Was de nieuwe CVP-voorzitter Martens daar totaal ongevoelig voor? Wilde men Eyskens veroordelen? Hij maakte zich ook zorgen over de toekomst van Gaston Geens, die we beiden zeer waardeerden. Geens zou trouwens overwegen zijn kandidatuur te stellen voor het nationaal voorzitterschap, waar hij, volgens de uittredende voorzitter dan, een mislukking tegemoet ging. Een nederlaag bij de verkiezing zou de verbittering doen toenemen en hem wellicht doen besluiten de politiek vaarwel te zeggen. Hoe konden we dat verhinderen?
Houben deelde me ook nog mee dat Jos Van Eynde met hem een afspraak wilde maken in verband met de schoolpactcommissie. Hij had van de gelegenheid gebruik gemaakt om te zeggen dat diens ontslag hem onaangenaam had getroffen. ‘De solidariteit van de veroordeelden’, ironiseerde Houben. Maar een seconde later vertelde hij me alweer over zijn zorgen inzake de communautaire ontwikkeling. Hij wilde weten van wie het voorstel kwam om juist deze thema's voor het CVP-congres te agenderen. Waar wilden die ondergrondse activisten naartoe?
Ik kreeg ook nog Charles-Ferdinand Nothomb op bezoek. Uitzonderlijk scheen hij wat last te hebben om zijn woorden te vinden. Hij bekende dat het moeilijk was om juist te formuleren waarvoor hij was gekomen. Moest ik hem aanmoedigen? Uiteindelijk vertelde hij me van oordeel te zijn dat Eyskens in het najaar moest worden vervangen. Wie zou er dan premier worden? ‘Tindemans’, zei Nothomb. Plots leken de woorden zijn mond makkelijker te verlaten, want hij somde op welke feiten en overwegingen hem tot dat oordeel hadden bewogen. Hij vroeg me wat ik erover dacht.
Nu was deze wispelturige man wel de laatste aan wie ik mijn diepste gedachten wilde opbiechten. Ik wees hem op de uitzonderlijke kwaliteiten van Gaston Eyskens. De vervanging van zulke man betekende roepen om herrie. Hoe kon men Eyskens trouwens verplichten te vertrekken? Hoe kon men een eigen kandidaat-opvolger voorstellen? De socialisten zouden dat niet zomaar slikken. Speelden Leburton, Cools en Simonet niet met andere plannen? En ik liet dan nog na om over de leden van de eigen partij te spreken. Bovendien zaten we op dit ogenblik in de knel met de communautaire betwistingen. Wat zou daarmee gebeuren? Wie werd er nationaal voorzitter van de CVP-PSC?
| |
| |
Nothomb meende me nog te imponeren door me te vertellen dat Frank Swaelen eropuit was die post te veroveren. Na zijn vertrek had Nothomb voldoende stof om over na te denken. Hij had wel veel lef, die jonge Waalse voorzitter, maar hoe zat het met de verantwoordelijkheidszin?
Enkele dagen later wilde Robert Vandekerckhove me bewijzen hoe groot zijn gastvrijheid wel was en hij deed dit op een voorbeeldige wijze. Hij die doorgaans een vaderlijk, ietwat geforceerd optimisme aan de dag legde, kon evenwel zijn pessimisme niet verbergen. Hij klaagde erover nergens begrip te vinden voor de betekenis van de cultuurraden. Niet bij de voorzitters van Kamer of Senaat, evenmin bij de eerste minister. De evolutie binnen de CVP maakte hem zeer ongerust. Martens zocht alleen contact met jongeren, of met mensen die geen enkele verantwoordelijkheid droegen. En wat de nieuwe communautaire voorstellen betrof, vroeg hij zich af of zijn positie als voorzitter van de cultuurraad niet totaal zou worden ondermijnd. Zou hij niet beter zijn ontslag indienen? Hij was ervan overtuigd dat Houben als nationaal voorzitter was weggegaan omdat hij geen verantwoordelijkheid wilde dragen in de aangekondigde congressen.
Inmiddels raakte half augustus bekend dat de vogelvangers gingen betogen in West-Vlaanderen, Verviers en Brussel. Vice-premier Cools zou er ook in opstappen ‘tegen de minister van Landbouw’.
Ik bracht de nacht door in Oostduinkerke en werd de volgende morgen gewekt door de BOB. De vogelvangers hadden allerlei leuzen op de grond gekalkt, tot aan mijn voordeur. De rijkswacht kwam vragen of ik soms dreigbrieven had ontvangen. Dit was inderdaad het geval. Briefschrijvers voorspelden allerlei gewelddaden op mij en mijn gezin, zelfs ‘brandwonden tot in de derde graad’. Er werd me dan ook aangeraden om de kinderen niet meer thuis te laten overnachten. Wat later vernam ik dat ook in Edegem veiligheidsmaatregelen waren genomen en dat de provinciegouverneur mijn veiligheid probeerde te versterken.
Op de kabinetsraad van 1 september ging het er weer wild aan toe in verband met de vogelvangst. Cools riep, tierde, en dreigde. Pierre Harmel poogde te bemiddelen en stelde voor de vangst van zingende trekvogels toe te laten, maar de handel ervan te verbieden. Ik zag me verplicht hem eraan te herinneren dat een brief van de minister van Buitenlandse Zaken had doorgewogen bij de voorbereiding van het betwiste ministerieel
| |
| |
besluit. Hij had al lang aangedrongen om maatregelen tegen de vogelvangst te treffen opdat onze ambassades zouden worden verlost van de vele protesten tegen de Belgische houding aangaande het probleem. Eyskens bleef raadselachtig. Voor de bijeenkomst had hij me nog in vertrouwen gevraagd hoe ik de politieke toestand zag.
| |
Yellowstone Park
Van 17 tot 21 september 1972 werd in het wereldwijd bekende Yellowstone Park in de Verenigde Staten een congres gehouden over ‘Landbouw en Leefmilieu’. De grootste specialisten zouden er het woord voeren. Het was in zekere zin de eerste grote confrontatie tussen twee werelden, ‘landbouw’ en ‘ecologie’. De laatste zou mettertijd meer en meer aan betekenis winnen. Een minister van Landbouw die de toekomst wilde voorbereiden, was wel verplicht aan deze ontmoeting deel te nemen. Ik had me laten inschrijven samen met mijn kabinetschef Jacques de Bruycker. We vlogen naar Denver en vandaar met een klein toestel naar het reservaat. Ik kon deze reis combineren met een voordracht aan de befaamde Council on Foreign Relations te New York.
Vanaf onze aankomst in Yellowstone Park voelden we ons in de bevreemdende sfeer gedompeld van de ongerepte natuur, met bossen, meren, dieren en geisers. De Old Faithful spuwde, regelmatig als een klok, zijn water in de lucht. De blokhutten riepen een herinnering op aan de pioniers van het Wilde Westen en de meestal onzichtbare aanwezigheid van buffels, elanden en beren bezorgden ons een prikkelend gevoel van onveiligheid en avontuur. Een Twilight Safari verloste de bezoeker van vele vooroordelen. Al snel stelde ik vast dat ook deze paradijselijke regio had af te rekenen met problemen. De buffels waren aangetast door de brucellose. De Amerikaanse veetelers drongen aan op de doding van de besmette dieren, terwijl de profeten van het natuurbehoud ervoor pleitten de kwaal te laten uitzieken en na te gaan hoe de natuur zichzelf zou redden. Mijn aandacht voor veeziekten werd hierdoor nog verscherpt.
De vergaderingen van het congres vonden plaats in een reusachtige blokhut, waarin ook een telefooncentrale was gevestigd. De gasten waren ondergebracht in hutten, die groepsgewijs, als kleine nederzettingen, verspreid lagen over een vrij grote oppervlakte. Ik bivakkeerde ook in zulk een honk.
| |
| |
De derde nacht werd ik gewekt door een gebonk op de deur van mijn keet. ‘Telephone call from State Department Washington D.C.’, hoorde ik. Door een raampje zag ik de man van het registratiebureau. Hij zette me aan tot spoed en maakte zelf snel rechtsomkeer. Het was zes uur. Ik trok vliegensvlug wat kleren aan en liep door de regen naar het kantoortje, zorgvuldig uitkijkend of er geen dier de weg kwam versperren. In het hoofdkwartier wist men mij te vertellen dat na verloop van dertig minuten een oproep zou volgen. Wat betekende dit? State Department liet me weten dat ik werd opgeroepen om Brussel te bellen tussen negen en elf uur. Mijn hart bonsde. Ik had slecht geslapen en er kwamen vreemde vragen op me af. Was er thuis iets gebeurd? Ging het over de regering? Hield het verband met de vogelvangst?
Toen ik om tien uur de eerste minister aan de telefoon kreeg wist ik dadelijk waar het om ging. De socialisten koppelden de begroting aan de vogelvangst. Pierre Harmel had een voorstel gedaan waarvan hij dacht dat het een compromis betekende: de vangst van trekkende zangvogels zou worden toegelaten met netten van ten hoogste een vierkante meter. Tot mijn verbazing commentarieerde Eyskens zelf zijn verhaal en zei dat het pure chantage was, maar hij zei: ‘Schrik niet, ik ben niet boos op u.’ Dit opmerkelijke zinnetje deed me nadenken. Hij voegde er ook nog aan toe, uitzonderlijk in zijn Leuvens dialect: ‘Da's hier nen bazaar!’ Hij vertelde ook nog dat de Raad van State het wetsontwerp betreffende de Voer onwettig had verklaard.
Voor de vogelvangst kon ik toch moeilijk vanuit Amerika capituleren. Bovendien kende ik niet alle elementen van de huidige betwisting. Kon het debat niet worden uitgesteld tot aan mijn terugkeer? Volgens de premier was dat niet houdbaar. In die voorwaarden bleef ik bij mijn standpunt en verklaarde me zelfs bereid de regering te verlaten. Eyskens antwoordde alleen maar: ‘Allez, vermaak u goed.’
Een tijd later kwam onze consul-generaal uit Houston me vragen of ik de premier wilde opbellen omstreeks zes uur in de avond, Belgische tijd, of later bij hem thuis in Leuven. Ook Ernemann, onze consul-generaal in New York, telefoneerde me nog, maar dat was om me de details mee te delen over mijn spreekbeurt bij de Council on Foreign Relations.
Eyskens vertelde me dat ‘men’ mijn aanwezigheid eiste op een vergadering tijdens het weekend. ‘Is dat mogelijk?’ vroeg hij. Ik zei hem dat mijn speech te New York was geprogrammeerd voor maandagavond. ‘Kunt u dan woensdag op het ministercomité voor Eonomische en Sociale Coördinatie aanwezig zijn?’ Ik antwoordde positief. ‘Ik kan de
| |
| |
vlucht zo kiezen dat ik woensdag om tien uur 's morgens in Brussel aankom.’ De premier deelde me nog mee dat de situatie erg precair was: ‘De PSC wil nu een grondwetsherziening!’
Met een groene Ranger reden we naar Denver en verder ging de tocht naar New York, waar Ernemann me opwachtte. Op 25 september voerde de consul-generaal me naar de Council, waar ik werd ontvangen door Robert Murphy, die de vergadering zou voorzitten. Murphy was de man die in de jaren veertig de Amerikaanse diplomatie in Europa en Noord-Afrika had geleid. Hij had zijn belevenissen te boek gesteld onder de titel A Diplomat among Warriors, een schitterend werk overigens. De auteur was ook nog ambassadeur in België geweest, na de oorlog, en zijn beschouwingen over ons land verdienen het nog altijd te worden gelezen. De talrijk opgekomen aanwezigen luisterden aandachtig toen ik het woord nam en nadien werden er nog heel wat vragen op me afgevuurd.
Ik werd die namiddag ook nog ontvangen door Nelson Rockefeller. Voor een man van 64 zag hij er opvallend jong uit. Het werd gelukkig geen officiële ontmoeting. Hij onderhield me over de begroting in de diverse bestuurslagen, met name regering, staat, district, country en city. Ook had hij het over leefmilieu, transport en criminaliteit. Op mijn vraag of hij Secretary of State zou worden, antwoordde hij negatief. De verhouding tussen Kissinger en Nixon was immers al te goed en bovendien wenste die laatste zelf de leiding van het buitenlands beleid in handen te houden. Dit was ten minste duidelijke taal!
Vervolgens spoedde ik me naar de Association of the Bar, waar ik een speech moest improviseren als antwoord op wat de voorzitter had gezegd over law firms in Europa en de reciprociteit tussen de Europese en de Amerikaanse regelingen. Ten slotte was er nog een gesprek met George Ball, een bekende naam uit de politiek, die goede relaties had gehad met Jean Monnet.
Terug op mijn kamer vond ik een boodschap van mijn vriend John Rielly, een der beste kenners van de economische, sociale en politieke wereld in West-Europa. Hij was bijzonder goed thuis in België. Rielly nodigde me uit om naar Chicago te komen - hij woonde daar - om ook daar een spreekbeurt te houden bij de Council on Foreign Relations. Helaas, het zou er niet van komen.
Op dinsdag zou ik naar Brussel vertrekken. 's Middags lunchte ik nog bij Ernemann, met Robert Murphy, ambassadeur Yost - die interessante
| |
| |
dingen vertelde over Marokko - en Andrew Pierre, de specialist defensieproblemen.
Om drie uur bracht ik een bezoek aan de Nobelprijswinnaar, professor René Dubost. Deze man had, samen met Barbara Ward, het basisrapport geschreven voor de Conferentie van Stockholm over Leefmilieu en Natuurbehoud. Uiteraard wilde ik van hem, de grote specialist, vernemen wat hij van de vangst van trekkende zangvogels dacht. Maar ook over de jacht in het algemeen wenste ik zijn oordeel te kennen. In België beweerden sommigen immers dat een verbod op de vogelvangst ook een bestrijding van de jacht in het algemeen moest inhouden. Zij stelden de vogelvangst voor als ‘la chasse du pauvre’, de jacht van de kleine man.
Dubost, in zijn sobere professorenkamer vol boeken, maakte een treffende vergelijking tussen Franciscus en Benedictus. De eerste wilde de natuur laten evolueren volgens haar eigen wetmatigheid en gevoeligheid, de tweede aarzelde niet de natuur te bewerken. Benedictus schiep aldus nijverheid, maar - dat benadrukte hij bijzonder sterk - altijd met een grote zin voor verantwoordelijkheid. Ik heb nadien deze filosofie meer dan eens in een spreekbeurt uiteengezet en altijd met succes.
Eindelijk kon ik naar huis. Op de luchthaven kocht ik nog het laatste boek van staatssecretaris Dean Acheson en vervolgens bracht een jumbo me over de oceaan.
Bij mijn aankomst te Brussel stonden mijn vrouw, staatssecretaris Steverlynck, en mijn uitstekende adjunct-kabinetschef Crohain me op te wachten. Ik haastte mij naar de bijeenkomst van het ministercomité voor Economische en Sociale Coördinatie. Simonet voerde al dadelijk het woord over het verband tussen vogelvangst en middenstandsproblemen. Een verband waar hij als cynicus overigens zelf niet in geloofde.
Toen ik het woord kreeg, vertelde ik nog maar eens hoe het probleem was ontstaan op internationaal vlak, hoe we dat hadden opgelost door de ondertekening van een akkoord, hoe voor de uitvoering ervan een Benelux-besluit was genomen, en waarom Landbouw dit moest uitvoeren. En ik herhaalde: ‘De vangst met netten van trekkende zangvogels.’ Het hielp blijkbaar niet veel. Onder het voorzitterschap van Vanden Boeynants zou er een werkgroep worden opgericht om een oplossing te vinden voor de middenstandsproblemen. Daarbij werd de vogelvangst niet vermeld.
De Waalse landbouworganisatie Alliance Agricole hield op 1 oktober haar jaarlijkse vergadering te Hannut. Ik had de uitnodiging aanvaard om bij die gelegenheid een toespraak te houden. Toen we met de wagen
| |
| |
Hannut naderden, merkten we op dat voorstanders van de vogelvangst de straten hadden volgekalkt. Vanaf de hoofdweg van Hannut liep er een smal dreefje naar het college waar de vergadering zou plaatshebben. In het midden van de straat stond een politieagent aan wie ik nog vroeg of dit de juiste toegangsweg was tot het lokaal waar ik werd verwacht. Hij antwoordde bevestigend. Een eindje verder, rechts op de straat, zag ik enkele wagens van de rijkswacht.
We reden verder. Maar we waren het veldwegje nog niet in of enkele tientallen mannen kwamen achter ons gelopen en in de straat keerden schijnbaar achteloze wandelaars zich om en omsingelden de wagen. Het gaf een akelig gevoel in een auto te zitten waarvan men probeerde de portieren open te wringen - gelukkig vergeefs, want ze waren gesloten. Een woedende bende beukte in op de wagen, de antenne werd afgebroken en de lichten werden ingeslagen. Ten slotte probeerden de mannen de wagen te doen kantelen. Wat moesten we doen? Vooruitrijden kon ongelukken veroorzaken en de haat nog doen stijgen.
Ik vroeg aan Edward, de chauffeur, zo mogelijk, centimeter per centimeter achteruit te rijden. Hij deed dat en we wonnen grond. Terug aan de baan namen we een bocht en sloegen de richting in naar huis. De politieman op straat bewoog niet. Uit de busjes van de rijkswacht zag ik één ordehandhaver stappen die niet eens in onze richting kwam. Ietwat verder werden we ingehaald door een wagen. De chauffeur gaf me een wenk om te stoppen. Het was een journalist van La Libre Belgique. ‘Alle ingangen van het College zijn geblokkeerd’, wist hij te melden. We reden tot aan een herberg. Daar telefoneerde ik naar het college zonder daarbij te zeggen wie ik was en ik stelde de onschuldige vraag of de Alliance Agricole in de school vergaderde. ‘Oh, meneer’, zei een mannenstem. ‘De zaal zit vol manifestanten, zelfs minister Tindemans kon niet binnenkomen.’
Die avond telefoneerde de voorzitter van de Alliance Agricole om te zeggen dat de rustverstoorders niet van de streek waren. Zij kwamen van Seraing en behoorden tot de knokploegen van Luikse politieke mandatarissen. |
|