| |
| |
| |
10
Opnieuw communautaire strijd
Het zal de hedendaagse lezer allicht verbazen dat het probleem van de gewestvorming gedurende bijna tien volle jaren in het brandpunt stond van de politieke discussie en ook enkele malen een struikelblok werd voor de regering.
De discussie ontstond bij de grondwetsherziening van 1970, waarin naast culturele autonomie ook economische decentralisatie werd ingevoerd. Het nieuwe grondwetsartikel 59 bis regelde vrij gedetailleerd de culturele autonomie met de oprichting van gemeenschapsraden voor de Vlaamse en Franse gemeenschap. Maar inzake gewestvorming was de regering-Eyskens er slechts in geslaagd een algemeen artikel 107 quater te doen goedkeuren. Dit felbesproken grondwetsartikel bepaalde dat België drie gewesten omvatte: het Vlaamse, het Waalse en het Brusselse. Een wet met een tweederde meerderheid en een meerderheid in elke taalgroep moest gewestelijke organen oprichten, hun bevoegdheden regelen en hun territoriale omschrijving vastleggen.
De onopgeloste problemen waren dus legio. Zijn de drie gewesten gelijkwaardig of slechts gelijkaardig? Vallen de grenzen samen met de afbakening van de taalgebieden? Nauw daarmee in verband stond de begrenzing van Brussel en het statuut van de zes randgemeenten. En veelal werd dan heel de taalgrens met Voeren en Komen-Moeskroen te berde gebracht.
Ook over de samenstelling, de bevoegdheden, de dotaties en de executieven stonden de standpunten dikwijls scherp tegenover elkaar: de Franstaligen tegen de Nederlandstaligen, de hoofdstad tegen de rest van het land, de provincialisten tegen de regionalisten, de decentralisten tegen de federalisten, en hier en daar zelfs confederalisten en zelfs autonomisten. Er was ook de vraag of gewesten en gemeenschapsraden samen konden smelten en zo ontstond er zelfs een tegenstelling tussen christe- | |
| |
nen en vrijzinnigen. De eersten vreesden voor minorisering in Wallonië, de tweeden in Vlaanderen.
Bovenal was de hiërarchie van de normen een cruciaal punt. Staat een decreet of een ordonnantie op hetzelfde niveau als de nationale of federale wetgeving? Wie zal de scheidsrechter zijn ingeval van conflict, overlapping of dubbel gebruik?
De opeenvolgende regeringen of parlementen hebben hiervoor nooit een blauwdruk uitgetekend. Alles gebeurde empirisch, op grond van toevallige krachtsverhoudingen of afdreigingen; vaak ter gelegenheid van regeringsonderhandelingen in een soort spel van geven en nemen.
Bovendien heeft het land zich niet altijd de tijd gegund om een hervorming voldoende lang uit te testen, noch om haar efficiëntie of werkzaamheid te bewijzen. Op heel wat domeinen - zo blijkt nu - werkt het stelsel gebrekkig of conflictueus: volksgezondheid, verkeer, economie, jeugdbescherming, economische expansie, landbouw, buitenlandse handel en binnenkort allicht ook ontwikkelingssamenwerking.
| |
Variaties op bekende thema's
In mei 1972 rakelden de socialisten het Voerprobleem weer op. Ik ging tot bij Simonet en vroeg hem of hij de val van de regering beoogde. Als dat zijn bedoeling was, dan zag ik niet in hoe hij, door iedereen te beledigen en zout op de wonden te strooien, een klimaat kon scheppen dat meer kansen bood aan een volgende ploeg. Hij ontweek mijn vraag en beweerde dezelfde taal met Vanden Boeynants te hebben gesproken. Waarom? ‘Die doet niks’, klaagde hij. Enkele minuten nadat we in de zaal van de kabinetsraad waren teruggekeerd ging VdB met een blad papier in de hand naar Simonet en De Saeger, en ten slotte kwam hij ook bij mij. Op het blad stonden drie data voor een samenkomst bij hem thuis. Alle aanwezigen hadden natuurlijk gezien waarmee hij bezig was. Alleen kenden ze zijn bedoeling niet.
Op 23 mei berichtte het dagblad De Standaard dat de partijleiders, met name Leburton, Van Eynde, Descamps, Martens en Van Aal, allen op officieel bezoek in Kinshasa, gesprekken hadden gevoerd over een nieuwe regering. De naam van De Saeger zou daarbij zijn gevallen als een mogelijke premier. De dag nadien drukte de krant meer bijzonderheden af. Ook mijn naam werd vermeld. Kort daarop preciseerde Martens dat het slechts losse gesprekken waren geweest. De naam van De Saeger was
| |
| |
door de liberale voorman Pierre Descamps geciteerd als een voor hem aanvaarbare eerste minister aangezien hij niet meer wilde weten van Gaston Eyskens.
Op 26 mei wilde Houben me dringend spreken. Vurig spoorde hij me aan om hem als nationaal voorzitter van de PSC-CVP op te volgen. Hij verweet de ministers van de CVP-PSC dat ze geen georganiseerde onderlinge besprekingen voerden, ook al kwamen de CVP-excellenties soms samen bij Eyskens. Maar die gesprekken gingen gewoonlijk over de Voer of over de exuberanties van Nothomb. De Saeger had gesuggereerd iets over de Voer te improviseren en het verdere debat aan het parlement over te laten. Van Elslande zou een inventaris opstellen van alle onopgeloste communautaire vraagstukken. We vroegen ons af wat beiden van plan waren.
Diezelfde avond bezocht ik Theo Lefèvre. Hij was opgenomen in de Bordetkliniek te Brussel en wachtte op een operatie. Zijn vroegere medewerker Jacques Piens had me op de hoogte gebracht van zijn toestand en me verteld dat de oud-premier over mij had gesproken. Over mijn bezoek schreef ik enkele woorden in mijn dagboek: ‘Ik vind Theo terug in zijn ziekenkamer, kennelijk blij met een teken van vriendschap. Maar hij ziet er bleek en erg vermagerd uit. De Idées van Pascal ligt op zijn nachttafel. Hij spreekt vlug en ietwat zenuwachtig. Deze vroeger zo combattieve, dynamische man zegt me nu bang te zijn voor de pijn die gaat komen.’ Ik mocht niet lang blijven. Na het bezoek, toen ik rondliep in Brussel, kwam de loopbaan van Lefèvre me voor de geest. Hij bleef een der markantste politici uit ons naoorlogse politieke leven. Zijn belangstelling voor het culturele leven, de wetenschap, de godsdienst was zeer levendig, soms wat vreemd echter of nogal opgewonden. Maar hij was eerlijk en had rotsvaste politieke beginselen. Hij leek een van de weinige ‘intellectuelen’ in het parlement, was hartstochtelijker dan de meeste andere kopstukken, ook wat onbesuisder, meer een menner, maar met charisma. Hij brandde op in de politiek. Hij had als premier, en in zijn opstelling, een ietwat linkse politiek willen voeren met een rechts temperament en een sterk staatsgevoel. Dat werd niet door iedereen gewaardeerd.
Nu kwam uit dat VdB enkele politici had uitgenodigd in een bekend Brussels restaurant, en niet bij hem thuis zoals hij had voorgesteld. Simonet weigerde naar de bijeenkomst te gaan, hoewel hij aan de oorsprong van het initiatief lag. De avond werd een mislukking. Met kracht poneer- | |
| |
den de aanwezigen er gemeenplaatsen. De Saeger verborg zich achter een rimpelige lach en hulde zich in een zwijgende geheimzinnigheid. Een voor mij onbekende Van Elslande gedroeg zich overmoedig, luid lachend en met de elleboog stotend tegen Cools, alsof we in een herberg in de omgeving van de veemarkt zaten. Toch leek Cools daar niet bijster gevoelig voor te zijn. Hij viel nogal sentimenteel uit tegen de aanwezigen, herhaalde voortdurend dat hij er genoeg van had en dat hij gelukkiger was in Flémalle-Haute. Vanden Boeynants debiteerde verhalen die iedereen al kende, maar schitterde door een meesterlijke cabotinage. Hij wist klaarblijkelijk zeer goed hoe hij met zijn pappenheimers moest omgaan. Ik vroeg me af tot wat deze samenkomst had gediend.
| |
Druk om voorzitter van de CVP-PSC te worden
Weer wilde Houben me spreken, dit keer over de open partijraad van de CVP, waar de bio-ethische problemen zouden worden besproken. Eens te meer hield hij een lang pleidooi voor het voorzitterschap van de partij. Als ik die functie van hem niet zou overnemen, dan zou ofwel Chabert ofwel Swaelen voorzitter worden. Voor beiden somde hij de eigenschappen en de tekorten op, althans zoals hij die percipieerde. Zijn sermoen werd prangend en hij bezwoer mij om die taak op mij te nemen.
Wat later kwam Gaston Geens met dezelfde boodschap. Ik verzekerde hem dat hij zelf geen slechte kandidaat zou zijn. ‘Ik geloof niet in mijn kansen om te slagen’, repliceerde hij.
Ondertussen werd een nieuw communautair probleem geschapen. De Waalse cultuurraad keurde een krediet van 500.000 BEF goed ter bevordering van de Franse cultuur in de Voerstreek en nog eens 500.000 BEF voor de Brusselse randgemeenten. Volgens mij waren deze besluiten in strijd met de Grondwet, die de bevoegdheden van de cultuurraden ratione loci beperkte. Zouden we nu opteren voor een politiek die het antagonisme opdreef of streefden we de pacificatie na?
De eerste minister droomde ervan zo snel mogelijk naar een orthodoxe begrotingspolitiek terug te keren. Dat betekende dat hij sterk gekant was tegen nieuwe uitgaven. Theo Lefèvre was nog steeds niet hersteld. Integendeel, zopas vernamen we dat hij bovendien het slachtoffer van een hartinfarct was geworden. Vanzelfsprekend bleef hij afwezig in de kabinetsraad en de Begrotingscommissie. Cools probeerde daarvan gebruik te
| |
| |
maken om te hakken in de kredieten van wetenschapsbeleid. Hij had ontdekt dat een stuk daarvan ook naar Landbouw ging en richtte zijn tweede aanval op mij. Ik was in een agressieve stemming en beet terug, met goede argumenten evenwel.
Op verzoek van Simonet gingen De Saeger, Van Elslande en ik samen lunchen in de week van 8 juli. Tot onze verrassing wachtte ook André Cools ons op in het restaurant. De sfeer was vrij goed maar verslechterde naarmate het gesprek langer duurde. Ik tekende het als volgt op:
Simonet: ‘De gewestvorming langs artikel 107 quater laat op zich wachten. In Wallonië wordt men ongeduldig. Daarom heb ik een ontwerp met communautaire inslag voorbereid.’ Van Elslande: ‘Ik ben minister van Binnenlandse Zaken. Laat dat maar aan mij over.’ Simonet: ‘Dan maken we er beiden een en zien hoe we een synthese kunnen bouwen.’ Van Elslande: ‘Die is dan gewoonlijk slecht.’ Toch werd Renaat in de loop van de avond exuberant. Hij gooide de trossen los en legde allerlei verklaringen af: het bicamerisme was uit de tijd; de Senaat had alleen een taak in een federale staat; de provincies moesten worden afgeschaft; de administratie kon eventueel blijven om artikel 107 quater uit te voeren. De stroom hield niet op. Integendeel, hij dreigde dijken te doorbreken.
Cools meende dat Cultuur aan de senatoren moest worden toevertrouwd en regionalisering aan de Kamer. Ik meende mij te herinneren dat deze stelling door de socialisten was bestreden in de regering-Eyskens-Merlot. Het laatste, nogal onstuimige woord kwam van Van Elslande. Hij betreurde dat het statuut voor Brussel in de Grondwet werd ingeschreven.
21 en 22 juli 1972 werden kortweg dramatisch. In het begrotingscomité liet vice-premier Cools zijn driften de vrije teugel. Hij wilde geen bezuinigingen in het onderwijs als cultuur en middenstand niet inleverden. Het ging hier om vormingsinstellingen, dus om onderwijs dat niet afhing van het ministerie van Onderwijs. Cools verzette zich met hand en tand tegen zulke initiatieven. André Vlerick en ik werden bij Gaston Eyskens geroepen. Hij drong aan om me niet te sterk tegen die eisen te verzetten, maar een compensatie te zoeken in de kredieten voor streekeconomie. Hij had het ook nog over de communautaire problemen, waaruit bleek dat hij werkte aan een plan. Houben had daarvan al iets opgevangen en vreesde terecht dat zijn partij, zonder overleg, daarvan het slachtoffer riskeerde te worden. Ook CVP-voorzitter Wilfried Martens werd bij het gesprek betrokken. Hij had twee ‘jongeren’ meegebracht: Jean-Luc
| |
| |
Dehaene en Miet Smet. Zij gingen tekeer als veulens in de lente, terwijl Van Elslande redelijk bleef.
Houben viel weer terug op zijn obsessie en vroeg wie er voorzitter zou worden van de CVP-PSC. Geen nationale voorzitter betekende voor hem niet alleen het einde van de partij, maar ook het begin van de afbrokkeling van de Belgische staat. Ik besefte wel dat Houben had moeten aanblijven tot na het einde van de communautaire twist, maar daar hadden de jongeren geen oren naar. Houben voorspelde een snelle ondergang voor de partij. Nadien kreeg ik van hem nog een telefoontje. Hij had maar een laatste boodschap: ‘Neem ontslag, meneer de minister, dat zal indruk maken, en word voorzitter van de partij.’ Ik kon die nacht de slaap niet vatten.
Acht dagen later kwamen de ministers van de PSC-CVP bij Eyskens samen. De premier gaf een complete uiteenzetting van de budgettaire toestand en probeerde ons te overtuigen dat we uit de moeilijkheden zouden raken zonder eigenlijke belastingsverhoging. We waren allen verbaasd en stelden eens te meer vast hoe meesterlijk Eyskens met deze materie kon omgaan en hoe hij telkens weer een manier wist te vinden om de toestand, althans tijdelijk, te beheersen. Hij leidde de vergadering met een glimlach alsof hij verstijfde kaakspieren had, zijn typische gelaatsuitdrukking op grote momenten.
Ietwat verrassend pakte hij me bij mijn bovenarm en leidde me naar zijn kantoor. Hij wenste te weten of ik het voorzitterschap van de partij had aanvaard. Zijn mening stond vast: ik moest in de regering blijven. ‘En voor lange tijd’, voegde hij eraan toe. Hij zinspeelde op de moeheid van Pierre Harmel. Toen ik het even had over de crisis binnen de partij, stapte hij daar zeer luchthartig over heen. Ik preciseerde mijn houding: ‘Ik ken de partij en haar beide vleugels. Ik wil niet de schijn wekken de leiding daarvan in handen te nemen, wetende hoe broos de samenhang is geworden. Ik ken ook de krachten die vanaf mijn aantreden de samenzwering tegen de “nationale” voorzitter zullen voortzetten uit onbegrip, jaloersheid, gebrek aan inzicht, en verwarring, omdat sommigen federalisme beschouwen als een afwezigheid van staatsgezag.’ En ik somde de krachten op die ik wenste te zien optreden alvorens een nationale voorzitter een kans zou maken vruchtbaar werk te leveren. Ik wilde in geen geval het goedgelovige slachtoffer worden van een nieuwe distancement. Zo werd de splitsing van de CVP-PSC genoemd na de Leuvense crisis.
Vervolgens schakelde Eyskens onmiddellijk over naar de communautaire problemen en ontvouwde zijn plan: alles wat een sociaal-econo- | |
| |
misch karakter droeg moest worden overgeheveld naar de gewesten, weg uit de provincies. Toch bleven de provincies als administratieve structuur bestaan, met een gouverneur om de orde te handhaven. De gewestraden zouden rechtstreeks worden gekozen, geleid door een soort bestendige deputatie met een voorzitter. Het nationaal parlement bleef zoals het was. Ook had hij financiële maatregelen uitgewerkt om de raden toe te laten zinvol te beslissen.
Hij eindigde met de verklaring: ‘Simonet en Cools zijn het hiermee eens.’ Ik vroeg hoe Van Eynde en Leburton daarover dachten. ‘Die zijn er radicaal tegen’, antwoordde Eyskens. En hoe oordeelde hij over de vrees van sommigen dat met de creatie van Vlaamse en Waalse instellingen, bestaande uit parlementsleden, wellicht een permanente frontvorming zou ontstaan in Kamer en Senaat? Hij verwierp die vrees, met een energieke kinverheffing: ‘Tindemans, in het parlement behouden de Vlamingen de meerderheid.’ Ik keek hem ondervragend in de ogen, maar kon niets lezen in zijn blik. Hij zweeg.
Ik verliet de premier en bleef echter achter met twee vragen. Eyskens was bewonderenswaardig wanneer hij het had over begroting, economie en financiën. Ook toonde hij veel talent bij de afweging van wat politiek onafwendbaar en heilzaam is. Had hij echter de wil om zijn opvattingen door te drukken in het huidige politieke klimaat? Geen politicus van betekenis loopt graag een nederlaag op. Op het gebied van de staatshervorming bewonderde ik zijn engagement, zijn bewogenheid, zijn gevoeligheid. Maar wat was zijn diepe overtuiging in deze materie? Wat was zijn droom inzake de structuur die aan het land moest worden gegeven om uiteindelijk te komen tot - ja tot wat? Ik zou het niet kunnen zeggen. |
|