Een leefbare aarde
(1970)–Jan Tinbergen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||
8. De keuze van het maatschappelijk stelsel8.1 Weg van het feodalismeHet leefbaar maken van deze wereld voor de grote massa van de bevolking houdt niet op bij de vraag hoeveel er van elk goed moet worden geproduceerd en waar dat moet gebeuren. In § 2.5 hebben wij reeds de doelen van de strijd tegen de armoede besproken en wij zijn er daarbij aan herinnerd dat het menselijk welzijn zowel stoffelijke als niet-stoffelijke aspecten heeft. Met name de verdeling van de goederen en de verhoudingen tot andere mensen behoren tot deze laatste aspecten. Bovendien moeten, om de produktie zo groot mogelijk te doen zijn, velerlei besluiten worden genomen en de vraag komt dan op, door wie deze besluiten moeten worden genomen en welke instellingen een samenleving moet bezitten om die besluitvorming op de beste wijze te doen plaatsvinden. Al deze vragen komen samen in de vraag welk maatschappelijk stelsel moet worden aanbevolen, zowel aan de arme als aan de rijkere landen. Wij danken aan Marx bepaalde inzichten over de wijze waarop maatschappelijke stelsels moeten passen bij de technische ontwikkeling en waarop het ene stelsel overgaat in het andere. Daarbij was hij overigens meer beïnvloed door wat hij had gezien en gelezen over plotselinge veranderingen, zoals gewelddadige reacties op een gespannen toestand, dan door de mogelijkheden en wenselijkheden van geleidelijke overgangen. Voor het beschrijven van een deel van de geschiedenis en als gids voor een deel van de wereld zijn zijn begrippen intussen interessant genoeg. Hij ziet een reeks van maatschappijvormen, waarin telkens een andere groep de macht heeft en waarin die macht plotseling wordt overgenomen door een andere groep die inmiddels voor de produktie belangrijker is geworden. Evenals de gangbare Duitse filosofie van die tijd - en van hoe lang nog - denkt hij in verschillen van kwaliteit, van karakter, maar niet in verschillen in getallen, waardoor meer geleidelijke overgangen kunnen worden verbeeld. Hij ziet dan een toestand die op een zeker moment onhoudbaar wordt en door de opgekropte krachten in zijn tegendeel omslaat: de figuur van these en antithese. Pas daarna ziet hij hoe een nieuwe, hogere toestand kan worden bereikt, waarbij hij spreekt van synthese. | |||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||
Laten wij de maatschappelijke stelsels die hij vooral zag met name noemen. Waar de natuurgaven, dat is vooral de grond, een hoofdrol speelt bij de produktie ziet hij de feodale maatschappij, met de grondbezitters als de machtigste groep. Waar dan allengs het kapitaal - zoals door ons beschouwd in hoofdstuk 4 - een belangrijker produktiefactor wordt, ziet hij de overgang, vaak door plotselinge veranderingen, naar het kapitalisme. De eigenaar van de kapitaalgoederen is dan de machtige man. Hij verwacht dat ook die maatschappijvorm zal worden achterhaald en zal overgaan in het socialisme, waarin de inmiddels machtiger geworden arbeiders de hoofdrol zullen spelen. Deze gedachtengang heeft een overweldigende invloed gehad op de politieke ontwikkeling in Europa gedurende de laatste eeuw. De denkbeelden van Marx zijn daarbij geleidelijk aan meer als een godsdienst dan als een wetenschappelijke gedachtengang behandeld. Toch heeft ook een wetenschappelijke ontwikkeling plaatsgehad na het optreden van Marx, ten dele door verschillende stromingen die zich elk als het ware erfgenamen van Marx beschouwden en ten dele door critici van Marx. Het is de aard van de wetenschap dat zij zich verder ontwikkelt zonder bij voorbaat elk woord van een groot voorganger als onaantastbaar te beschouwen. Daar Marx zelf gemeend heeft een wetenschappelijke basis aan het socialisme te geven, kan men zeggen dat het in zijn geest is om niet bij voorbaat vast te houden aan alles wat hij gezegd heeft. Later zullen we vraagstukken bespreken waarbij dit zelf-denken nodig is. De maatschappijvorm waarin zich de meeste ontwikkelingslanden thans bevinden, heeft nog veel gemeen met het feodalisme. De grote betekenis van de factor natuur voor de volkshuishoudingen der arme landen is daarmee in overeenstemming. Nu deze landen zich wensen te ontwikkelen en ettelijke daarom al een begin van industrialisatie vertonen, kan men intussen al machtsverschuivingen verwachten naar de zogenaamde burgerlijke groepen, die de nieuwe produktiemiddelen bezitten. Daar allen die zich, in de arme en in de rijkere wereld, voor de ontwikkeling interesseren het eens zijn over de noodzaak om een element van industrialisatie te brengen, is er een gemeenschappelijk verlangen om ‘weg te komen’ uit het feodalisme. De meningen beginnen pas te verschillen wanneer dan de verdere vraag wordt gesteld of men moet aansturen op ‘het’ kapitalisme of ‘het’ socialisme. Ofschoon wij deze termen van tijd tot tijd nog wel zullen gebruiken, hebben ze voor ons niet zo'n grote aantrekkingskracht meer, gezien de verschillende betekenissen die langzamerhand aan al deze termen zijn gegeven. Wij zullen vaak preciezer moeten zijnGa naar eind27.. | |||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||
Zelfs bij de beschrijving van de ‘feodale’ maatschappij is het beter om enkele elementen, die moeten verdwijnen om de grootst mogelijke welvaart te bereiken, met name te noemen. Daarbij kunnen wij uitgaan van de beschrijving van het menselijk gedragspatroon als gegeven in hoofdstuk 5. Enige daar als rem op de modernisering beschreven houdingen moeten worden bestreden en zo mogelijk worden uitgeschakeld. Wij zullen nog enkele andere houdingen toevoegen waarover men ook moet trachten heen te komen. Het vasthouden aan tradities in plaats van het aanvaarden van vernieuwingen is een eerste voorbeeld. Aan tradities zou alleen moeten worden vastgehouden, als zij een menselijke waarde weerspiegelen die we ook nu nog wensen. Als het produceren beter gaat met een nieuwe methode van werken of door een nieuwe verhouding tussen mensen, dan moet de traditie doorbroken worden. Taboes als het niet omgaan met leden van een andere kaste moeten tot het verleden gaan behoren. Belangrijk is verder het aanvaarden van nieuwe regels die nodig zijn om een moderne produktie en een moderne staat te laten werken. Een der afwijkingen van het gewenste gedrag is de zogenaamde corruptie. Dit is het omkopen of zich laten omkopen om wettelijke regels te negeren, het voor eigen voordeel aanwenden van gemeenschapsgeld e.d. Corruptie moet worden bestreden. Toch zal men ook moeten begrijpen, dat er redenen voor corruptie kunnen zijn, die pas geleidelijk zullen verdwijnen. Twee aspecten mogen worden vermeld. Het ene is dat vele mensen nog menen te moeten handelen tot het vergroten van het welzijn van naaste familie en vrienden en van het grotere geheel waarin zij leven niet voldoende besef hebben. De gezichtskring verbreedt zich slechts geleidelijk. Ook blijven er altijd mensen die bewust die grotere belangen aan hun laars lappen. Die moeten we leren zien als schadelijk voor ons welzijn. Maar wat willen we, als we toch allen een ingebouwd egoïsme hebben? Het kan nooit helemaal verdwijnen, maar het moet zoveel mogelijk beperkt worden door het leven volgens rechtsregels. Een andere reden tot corruptie is, dat in veel ontwikkelingslanden de ambtenaren zo slecht betaald worden, dat de verleiding te groot is. Ook dat kan maar geleidelijk verdwijnen; er is niet veel nationaal inkomen en dus ook niet veel voor ambtenaren. Natuurlijk blijft het een goed ding, als een regime zijn ambtenaren snel weet bij te brengen wat de juiste gedragsregels zijn. Ten dele door dezelfde oorzaken is in zovele ontwikkelingslanden de staat, zoals MyrdalGa naar eind28. het uitdrukt, te ‘zacht’ (‘the soft state’). Krachtdadig optreden, efficiënt handelen en hard werken zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||
nodig, maar zeer veel ambtenaren hebben dat nog niet begrepen. Door Adelman en TaftGa naar eind29. zijn een aantal kenmerken van de maatschappijen en houdingen van de burgers van ontwikkelingslanden aangewezen die voor de ontwikkeling gunstig zijn geweest volgens hun onderzoek. Zij vinden dat van bijzonder belang zijn geweest:
Behalve deze verschijnselen noemen zij nog een reeks andere, die in mindere mate ook invloed hebben gehad. Het is niet de bedoeling om hun methode van onderzoek hier uiteen te zetten. Zoals gezegd, is deze nog onderwerp van veel discussie. Wat we met de voorbeelden kunnen duidelijk maken, is dat het mogelijk wordt om een maatschappelijk bestel in zijn samenstellende delen te splitsen en uit te vinden welke dezer elementen voor de ontwikkeling goed en welke niet goed zijn. Dit opent de weg naar een constructieve hervorming stap voor stap in plaats van het denken in te algemene begrippen. Het feodalisme is ook een te algemeen begrip, dat wij maar voor het gemak van een eerste aanduiding hebben gebruikt. | |||||||||||||||||||
8.2 KapitalismeHet maatschappelijk stelsel dat volgens Marx dat van het feodalisme moest opvolgen, is het kapitalisme. De Westerse landen hebben hun ontwikkeling grotendeels aan dat stelsel te danken. In de ‘zuivere’ vorm, die in Marx' tijd ongeveer met de werkelijkheid overeenkwam, werd het stelsel gekenmerkt door het bestaan van particuliere ondernemingen die een zeer grote vrijheid genoten en die met elkaar en met de bevolking in contact kwamen op een aantal markten waar vrije concurrentie heerste. Zo werden de arbeiders ‘op de arbeidsmarkt’ in dienst genomen, grondstoffen op de | |||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||
markt gekocht, evenals machines, en produkten op de markt verkocht. Daarbij betaalde op zo'n markt iedereen een zelfde prijs. De ondernemingen probeerden een zo groot mogelijke winst te behalen. Een deel van die winst werd door de bezitters van de produktiemiddelen gebruikt om het produktieapparaat uit te breiden. Door deze ‘accumulatie’ of kapitaalvorming kon de omvang van de produktie stijgen, zelfs sterker dan de bevolking, waardoor gemiddeld per jaar het reële inkomen per hoofd van de bevolking met 1 ½ tot 2% steeg. De rechtsregels waardoor dit stelsel kon werken, waren gering in aantal en kenmerkten zich vooral door de vrijheid om contracten af te sluiten en de bescherming van de particuliere eigendom in de zin van het handhaven van de vrijheid van beslissen over vrijwel alles wat met die eigendom kon worden gedaan. Er was geen beperking van kinder- en vrouwenarbeid, geen beperking van werktijd, geen ingrijpen op de markt, een lage belasting om een klein staatsapparaat in stand te houden. De bevoorrechte positie van de adel, d.i. de grondeigendom, uit de vorige fase, en de vele regelingen van gilden van handwerkers waren opgeheven en dit was in hoofdzaak bereikt in omwentelingen als de Franse revolutie en zijn uitwerking in andere landen. In Engeland, dat het eerste industrialiseerde, heeft zo'n revolutie overigens niet plaatsgevonden. Al was er in vergelijking tot de voorafgaande periode een sterkere stijging van de inkomens, deze was niet zo sterk als na de Tweede Wereldoorlog, toen de jaarlijkse stijging gemiddeld 3% per jaar werd. Met de stijging ging echter een grote ongelijkheid in de inkomensverdeling gepaard. Ongeschoolde arbeiders, werklozen en kleine boeren verdienden heel weinig of niets; ouden, zieken of wezen hadden geen enkel recht op inkomen. De bezitters van de produktiemiddelen hadden hoge inkomens zonder daarvoor te werken. De produktie vertoonde bovendien schommelingen, waardoor afwisselend perioden van hoge produktie en perioden van depressie met grote werkloosheid optraden. Hiermee zijn enige der euvelen van het zuivere kapitalistische stelsel aangeduid, die de oorzaken zijn van de kritiek erop en de oppositie ertegen. Onder deze omstandigheden was het dat Marx zijn theorieën ontwikkelde, die uitmondden in de voorspelling dat het kapitalisme zou worden opgevolgd door het socialisme, waarin de macht door de georganiseerde arbeidersklasse overgenomen zou worden. Inderdaad organiseerde de arbeidersklasse zich; de socialistische partijen werden opgericht en een deel van de vakbeweging oriënteerde zich ook in deze richting. Hun invloed groeide. Een deel | |||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||
ervan werd opgebouwd in de parlementen, een ander deel daarbuiten. Intussen werd de strijd aangebonden tegen het anarchisme, dat wel de bestaande orde wilde omverwerpen, doch geen bruikbare denkbeelden had over wat er voor in de plaats moest komen. Het is interessant dat deze denkbeelden op het ogenblik bij een deel van de jongeren opnieuw opgeld doen. Omstreeks 1890 was het anarchisme als maatschappelijke kracht verdwenen. Binnen de socialistische beweging tekenden zich echter al twee stromingen af, de revolutionaire en de reformistische. In West-Europa nam de invloed van reformistische denkbeelden toe, mede omdat een deel van de niet-socialistische groeperingen (kerkelijke en onkerkelijke) de kritiek van de socialisten deelde en deze in concrete stapsgewijze verbeteringen van het maatschappelijk stelsel omzette. Daarmee bereikte men een reeks hervormingen, die kinder- en vrouwenarbeid en de algemene werktijd beperkte, sociale verzekeringen organiseerde en de invloed van de gemeenschap versterkte door het stichten van overheidsbedrijven. In toenemende mate werden progressieve belastingen ingevoerd en een stelsel ontstond dat al in belangrijke mate van het zuivere kapitalisme afweek. Er werden verschillende namen aan gegeven, zoals onder andere laatkapitalisme of staatskapitalisme. Door dit alles heen speelde de verdeling van de wereld in afzonderlijke nationale staten een grote rol. De naijver of belangentegenstellingen tussen de toenmaals oude gevestigde staten, Engeland en Frankrijk aan de ene kant en Duitsland aan de andere kant, leidde tot verschillende conflicten, aanvankelijk in de werelddelen die gekoloniseerd werden, vooral Afrika, en daarna rechtstreeks in Europa in de vorm van de Eerste Wereldoorlog. Deze eindigde met een ineenstorting van het feodale Rusland, waar twee revoluties optraden; de tweede bracht de radicale (meerderheids)vleugel van de socialisten aan de macht, waarmee een politieke gebeurtenis plaatsvond die het toneel van de huidige wereld beheerst. Deze radicale socialisten, nu meestal communisten genoemd, vestigden een dictatoriaal bewind, dat tot heden toe in Rusland, thans de Sowjet-Unie, regeert. Zij vestigden een maatschappelijk stelsel dat zij socialisme noemen, omdat het overgrote deel van de produktiemiddelen eigendom van de staat of lagere gemeenschapsorganen is gemaakt. In West-Europa spreekt men eerder van communisme, omdat de communistische partij het bewind voert en daarmee bepaalde elementen, die Westeuropese socialisten essentieel achten voor het socialisme, mist, zoals de parlementaire democratie. Wij zullen in § 8.3 het in Rusland gevestigde maatschappelijke stelsel nader bespreken. | |||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||
Alvorens dat te doen, willen wij echter de verdere ontwikkeling van de Westerse maatschappijen bespreken. Door de twee wereldoorlogen en door de grote depressie die aan de tweede voorafging (na 1929), is er namelijk een stroomversnelling in de ontwikkeling van het Westen opgetreden die voor het begrijpen van het heden van grote betekenis is. In de beide oorlogen, die in toenemende mate de gehele bevolking in het oorlogsbedrijf betrokken, hebben de regeringen van de Westerse landen het nodig gevonden om een groot deel van de vrijheden van het kapitalisme aan te tasten. Goederen konden niet vrij worden gekocht door de verbruikers, maar werden gerantsoeneerd. Zij konden ook niet meer vrij worden geproduceerd, want vele grondstoffen werden ook gerantsoeneerd. De prijzen werden door de regering bepaald. Ook de inkomens werden voor een groot deel door maatregelen van bovenaf vastgesteld. Aan het einde van de beide wereldoorlogen was er daardoor een gereguleerde volkshuishouding, die ook wel als ‘oorlogseconomie’ wordt aangeduid. Voornamelijk met het doel om zoveel mogelijk goederen en mensen ter beschikking van de oorlogvoering te krijgen. Maar naar de techniek die men gebruikte een heel ander maatschappelijk stelsel. De staat leerde allerlei methoden om het produktieproces te controleren. Na de oorlog heeft men veel daarvan weer opgegeven; maar niet alles. En de ervaring was, dat men zonodig bepaalde processen kon reguleren. Daarvoor was ook vooruit denken door de staat nodig, dat wil zeggen een der elementen van een centraal plan. De grote depressie had soortgelijke ontwikkelingen in de hand gewerkt; ook toen zag men zich genoodzaakt om vele regelingen in te voeren om bepaalde groepen van de bevolking, met name de boeren, voor de ondergang te behoeden. Toen heeft vooral het geloof in de goede werking van vrije markten een geweldige deuk gehad. Vooral in de Verenigde Staten, waar dat geloof nog veel sterker was en is dan in West-Europa, is dit een verandering van belang geweest. Bovendien is toen in de Verenigde Staten de sociale verzekering, die een grote achterstand had, sterk uitgebreid. Na de Tweede Wereldoorlog is men erin geslaagd om de conjunctuurgolven tot een klein gedeelte terug te brengen van wat zij vroeger waren. De sociale verzekeringen zijn nog aanzienlijk uitgebreid. Door verschillende nieuwe taken voor de overheid - onder meer een sterke uitbreiding van het onderwijs - neemt het overheidsbudget nu veelal een kwart of meer van het nationale inkomen in beslag. De belastingen zijn dan ook verder gestegen. Toch is het groeitempo, zoals al even werd vermeld, duidelijk hoger dan het in de tijd van het zuivere kapitalisme was. Het is gelukt om | |||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||
velerlei tekortkomingen van het kapitalisme te overwinnen door maatregelen die gericht waren op het uitschakelen van duidelijk aan te wijzen euvelen. Veel van die maatregelen hebben een socialistisch element, dat wil zeggen een element van gemeenschapsverantwoordelijkheid voor het welzijn van allen. Wij leven aldus in een gemengd stelsel, waarin elementen van het oude die wel goed waren, zijn gecombineerd met nieuwe elementen. Het blijft een kwestie van woorden hoe men het wil noemen, maar het tegenwoordige stelsel kan niet met hetzelfde woord aangeduid worden als het stelsel dat in het midden van de 19de eeuw bestond. Allerlei nieuwe namen zijn verzonnen, onder meer post-industrieel kapitalisme, dat wil zeggen het kapitalisme van na het industrietijdperk. In veel van die namen zit een stukje propaganda, al was het maar de suggestie dat er opeenvolgende fasen zijn die min of meer plotseling in elkaar overgaan. Juist dat plotselinge overgaan is in de eerste plaats niet altijd nodig en bovendien vaak schadelijk. | |||||||||||||||||||
8.3 CommunismeZoals al even werd aangeroerd, werd in Rusland tijdens de Tweede Wereldoorlog de macht overgenomen door de communisten. Dezen wilden een socialistische orde vestigen, ofschoon het land nog maar kort de industriefase was binnengegaan. Zij hadden daarbij zeer grote moeilijkheden te overwinnen. Het land was door de oorlog nog armer geworden dan het tevoren was. Er werd een leger op het nieuwe regime afgestuurd, waardoor nog verdere aftapping van krachten optrad. De strijd met de ‘witten’, zoals dit leger werd genoemd, hebben de nieuwe heersers echter gewonnen. Zij wensten toen een stelsel van centrale planning te vestigen, maar hadden daarin geheel geen ervaring en trachtten de ervaringen van de oorlogseconomie als uitgangspunt te nemen. Door de aard van hun machtsdenken sprak het militaire wel enigszins aan. Daarnaast dachten zij sterk technisch. Daar zij geld als een kapitalistisch verschijnsel beschouwden, probeerden zij de plannen niet in geld, maar in goederen uit te drukken. Voor lange tijd was hun grootste probleem hun houding tegenover de boeren. Ze hadden deze aan hun zijde gekregen door aanvankelijk het grootgrondbezit onder de boeren te verdelen. Doch de individualistische opvattingen van de boeren pasten niet in hun systeem en dat bracht de communisten ertoe de boeren zeer veel dwang op te leggen: gedwongen leveringen, gedwongen coöperatie en opgelegde staatslandbouwbedrijven. | |||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||
Wegens de vele moeilijkheden hebben zij een tijdlang de teugels weer laten vieren en de zogenaamde Nieuwe Economische Politiek ingevoerd, die weer een zekere vrijheid van produktie bracht. Van 1928 af zijn zij met centrale plannen gaan werken, waarbij de produktie voor elke fabriek of boerderij werd voorgeschreven. De inhoud van de plannen was vooral gericht op het opbouwen van een zware industrie, dat wil zeggen de produktie van kapitaalgoederen en de grondstoffen daarvoor (dus vooral staal) en het slechts langzaam uitbreiden van het verbruik. Dit proces was enigszins op gang gekomen toen zij in 1941 in de Tweede Wereldoorlog werden betrokken. De nazi's zijn in de Sowjet-Unie nog veel gewetenlozer opgetreden dan in andere landen. Door een uiterst harde strijd zijn de Russen erin geslaagd om deze oorlog te winnen. Daarna konden zij hun stelsel pas werkelijk goed ontwikkelen en tot ongeveer 1960 is dit in veel opzichten een succes geweest. Er was van 1950 tot 1960 per jaar een stijging van de produktie van circa 6% per hoofd per jaar, wat ver boven de cijfers van West-Europa ligt, zij het toch nog onder de cijfers van Japan. Aan de grootste opofferingen van de verbruikers kon toen een einde komen en de consumptie nam ook toe, zij het langzamer dan 6% per hoofd. In de laatste tien jaar is ook de woningvoorziening, die lang verwaarloosd was, sterk verbeterd. De produktie van de Sowjet-Unie wordt op het ogenblik geschat op 60% van die van de Verenigde Staten. Dit betekent dat de Sowjet-Unie de tweede industriestaat van de wereld is geworden. Ofschoon de centrale plannen een grote rol hebben gespeeld, is de grootste factor die de groei heeft bevorderd het laag houden van het verbruik geweest - als percentage van het nationale inkomen - waardoor het produktie-apparaat snel kon worden uitgebreid. Het vraagstuk van de landbouwproduktie is een der moeilijkste geweest. Bij het stijgen van de algemene produktie kon men geleidelijk aan de verhoudingen tot de boeren verbeteren en hun voor een deel van hun produktie betere prijzen bieden. Ook in andere delen van het produktieproces werd van stimulantia gebruik gemaakt. De directie en de arbeiders van een fabriek kregen hogere inkomens, indien zij het plan hadden overtroffen. Evenmin als elk ander stelsel is het maatschappelijk stelsel van de communisten onveranderd gebleven. Men heeft binnen zekere grenzen - door de ideologie bepaald - van de ervaring geleerd. De aanvankelijke tegenzin in het uitdrukken in geld van de produktie der verschillende bedrijfstakken is overwonnen. Daardoor is het ook beter mogelijk geworden om te beoordelen welke nieuwe technieken voor het land als geheel of voor een bepaalde bedrijfstak de | |||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||
beste waren. Men heeft daartoe berekeningsmethoden ontwikkeld die in bepaalde opzichten zeer vernuftig zijn. In andere opzichten betekenen deze methoden ook wel, dat men erkend heeft dat er voor het gebruik van kapitaal iets moet worden betaald, of men het nu rente noemt of niet. Men heeft ook ontdekt dat men voor iets dat schaars is, of het nu goederen zijn of soorten werk, meer moet betalen dan de kosten om die goederen of de bekwaamheid om een bepaald werk te doen voortbrengen. Zo heeft men allengs meer van de economische wetenschap geleerd dan men in het begin meende te moeten aanvaarden. Kort na 1960 werd de groei van de Russische economie minder. Na vele onderzoekingen en discussies is men tot de slotsom gekomen dat men wat minder vanuit Moskou moest voorschrijven en wat meer laten beslissen door de leiding van de afzonderlijke bedrijven. In een maatschappij die steeds ingewikkelder wordt en steeds meer soorten goederen kan voortbrengen, is dit een noodzaak. Men noemt dit verleggen van de beslissingsmacht ‘de hervorming’. De uitvoering van de hervorming is intussen wel op tegenstand gestuit, vooral van de ambtenaren, die met de uitvoering van de plannen belast zijn en die een deel van hun macht vreesden te verliezen. Het is dan ook verre van duidelijk hoe het nu precies staat met de besluitvorming in het bedrijfsleven van de Sowjet-Unie. Na de Tweede Wereldoorlog werd een aantal Oosteuropese landen onder communistische controle gebracht. Het maatschappelijk stelsel werd grotendeels gebaseerd op de Russische ervaringen. Met de verschillen in omstandigheden werd voor een deel rekening gehouden. Daar het hier om veel kleinere landen ging, moest een grotere plaats aan de buitenlandse handel worden gegeven. Evenals in de Sowjet-Unie werd deze echter toch wel staatshandel. Na 1956 werd in Polen de gedwongen collectivisering van de landbouw ongedaan gemaakt. Na 1964 werden in de meeste Oosteuropese landen hervormingen doorgevoerd die gelijkenis vertonen met die van de Sowjet-Unie. In de details van de opstelling der plannen bestaan verschillen van technische aard, ten dele bepaald door de inzichten van leidende economen. Pogingen om de arbeidsverdeling binnen het Oostblok meer wetenschappelijk te bepalen, kwamen niet erg ver, daar de daartoe nodige prijsberekeningen ingewikkeld zijn en deel van de hervorming uitmaken, die ook in de andere landen maar langzaam vordert. Bovendien hadden enkele der landen over de meest gewenste arbeidsverdeling uiteenlopende denkbeelden. Van Roemenië is het bekend dat het, vooral in economisch opzicht, zijn eigen weg wil gaan. | |||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||
Een maatschappelijk stelsel dat zich duidelijk anders heeft ontwikkeld dan het Russische is dat van Joegoslavië. Hier heeft men al sinds jaren aan de afzonderlijke onderneming en de afzonderlijke gemeente veel meer vrijheid gelaten en tevens de markt de prijzen laten bepalen. Dat heeft in het begin ongetwijfeld moeilijkheden geschapen, onder meer een inflatie. Doch deze moeilijkheden zijn weer voor een groot deel overwonnen. De ontwikkeling van de laatste jaren trekt de aandacht door het zogenaamde zelfbestuur van de ondernemingsraden. De gezamenlijke werknemers van de onderneming zijn haar bezitters. De ondernemingsraad bestuurt haar in naam van die bezitters. Er is een vrij grote vrijheid in de besteding van de winst na belastingafdracht. Men kan er verdere investeringen in het eigen bedrijf mee financieren, men kan er de lonen mee verhogen en men kan er ook mee deelnemen in andere ondernemingen. Daar dit stelsel een vorm van democratie betekent die nergens anders zo duidelijk aanwezig is, worden de verdere lotgevallen van de Joegoslavische maatschappij met belangstelling gevolgd. Het grootste land ter wereld, China, heeft eveneens een communistisch bewind. Het is bekend genoeg dat de Chinese heersers van mening zijn dat hun stelsel beter is dan dat van Oost-Europa. Het is ook wel bekend dat, evenals overal elders, het Chinese regime geëxperimenteerd heeft. Dit is het geval geweest tijdens ‘de grote sprong voorwaarts’, tijdens de periode van de ‘honderd bloemen’ en tijdens de periode van de ‘culturele revolutie’. In hun kritiek op Oost-Europa stellen Mao Tse-tung en de zijnen dat de stelsels van Oost-Europa lijden aan bureaucratie en aan een overdreven nadruk op het economische. Men beschouwt als kenmerkend voor het streven van Mao dat hij de afstand tussen leiders en volgelingen kleiner wil houden dan in Oost-Europa en dat hij meer een beroep op ideële en morele drijfveren wil doen dan op de materiële aanmoedigingen die van bijvoorbeeld stukloon uitgaan. Mao ziet het communisme als een beweging van het platteland tegen de steden, niet alleen in zijn eigen strijd bij het veroveren van de macht in China, maar ook in de wereld als geheel, waarbij hij de rijke landen als de steden en de arme landen als het platteland beschouwt. Het Europese socialisme is, in al zijn vormen, een socialisme van de werker in de industrie, dat ver van de boeren afstond. Ontwikkelingslanden, en dus ook China, hebben echter veel meer boeren dan arbeiders. De moeilijkheid bij een poging om de resultaten van het Chinese regime te beoordelen is dat China al geruime tijd geen statistieken publiceert. Dit geeft te denken. Ook moeten we niet vergeten, dat | |||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||
een beroep op ideële motieven ook in andere landen wel tijdelijk succes heeft gehad, doch vaak na enige jaren niet meer werkte. Dat betekent nog niet dat niet een betere opvoeding eenmaal de mens een andere instelling zou kunnen bijbrengen. Het betekent wel dat het op dit ogenblik nog moeilijk is om een oordeel te vellen over de uitwerking van het Chinese stelsel, vooral over die van de culturele revolutie. | |||||||||||||||||||
8.4 ConvergentieIn de voorafgaande paragrafen deden wij al uitkomen dat geen enkel maatschappelijk stelsel zichzelf gelijk blijft. Er is in de afgelopen vijftig jaar een duidelijke ontwikkeling opgetreden, zowel in het Westen als in het Oosten, waarmee dan Oost-Europa is bedoeld. In het Westen is de invloed van de staat toegenomen. Hij zorgt niet alleen meer voor ‘uitwendige en inwendige veiligheid’, zoals de taak van leger en politie soms wordt aangeduid, maar voor een gezond geldwezen, voor het overgrote deel van het onderwijs, voor aanleg en onderhoud van wegen, voor railtransport, energie en soms de staalproduktie, allemaal zaken die eenmaal door particulieren werden gedaan. De overheid heeft de sociale verzekering georganiseerd, roomt hoge inkomens af door belastingen, regelt de economische schommelingen in het algemeen en die in de landbouwprijzen in het bijzonder en regelt ook het algemene tempo van de ontwikkeling door overheidsbesparingen; allemaal zaken die vroeger niet werden gedaan. Elementen van socialistische partijprogramma's zijn ‘doorgedruppeld’ in de programma's van andere partijen (‘percolatie’), waardoor de gehele Westerse samenleving elementen van socialisme heeft aanvaard. In het Oosten heeft men veel economie geleerd, het nut van het geld als waardemeter en van de rente als kostenelement leren zien, het nut van materiële aanmoedigingen en de noodzaak van enige decentralisatie in het beheer van een heel grote volkshuishouding. Het verschil is daarmee kleiner geworden: de meeste veranderingen zijn veranderingen die convergeren, dat wil zeggen naar elkaar toe bewegen. Dit kan als feit worden geconstateerd. Dan kan de vraag er aan worden toegevoegd: is daarvoor een reden aan te geven? Naar mijn mening is er inderdaad een algemene reden. Wanneer men probeert vast te stellen hoe de beste organisatie van de produktie en de verdeling kan worden verkregen, dan komt men tot het inzicht dat het beste stelsel ergens tussen de twee uitersten | |||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||
ligt van volkomen vrijheid (het oude kapitalisme) en van volkomen centrale regeling (het primitieve socialisme). Sommige beslissingen kunnen worden overgelaten aan afzonderlijke bedrijven en aan de afzonderlijke huishoudens, zonder dat door hun beslissingen het algemeen welzijn wordt geschaad. Tevens is de democratie erbij gebaat. Bij andere beslissingen is dat echter niet het geval. In het algemeen zijn dat beslissingen die, als zij op laag niveau zouden worden genomen, andere belangen zouden schaden. Als onafhankelijk van elkaar twee grote bedrijven in dezelfde industrie worden opgericht, zou dat gemakkelijk kunnen leiden tot te grote uitbreiding, met als gevolg leegloop en verkwisting. Voor twee kleine bedrijven zouden de gevolgen veel minder ernstig zijn. Als er, zoals heel vroeger, niet één, maar meer dan één centrale bank was die bankbiljetten mag uitgeven, zou dat tot een te grote geldomloop en daardoor tot inflatie kunnen leiden. Als men de aanleg en het onderhoud van wegen aan particulieren zou overlaten, zouden er te weinig wegen worden aangelegd en hun onderhoud zou slecht zijn. Als men de landbouwmarkten aan zichzelf zou overlaten, zouden deze hevige schommelingen kunnen gaan vertonen en een minder doelmatige produktie tot gevolg hebben. Men kan uit de aard van de beslissingen en hun gevolgen afleiden, op welk niveau een beslissing het beste kan worden genomen. Men komt daarbij tot een besluitvorming op verschillende niveaus; die op het laagste niveau doet denken aan de vrije maatschappij. Een nieuwe synthese ontstaat uit dit onderzoek. Wij noemen hem de ‘beste sociale orde’. In een volledig beeld zou ook moeten worden aangegeven welke belastingen de beste zijn en welke regelingen van sociale aard, zoals bijvoorbeeld de beperking van de werktijd. Zelfs kan men de vraag stellen hoeveel politieke partijen nodig zijn voor de beste functionering van de samenlevingGa naar eind30.. Als nu inderdaad geleidelijk ontdekt wordt, door proberen en door nadenken, wat de beste sociale orde is, zal er onbewust naar gestreefd worden om deze beste orde te benaderen; want elk stelsel wordt altijd in beweging gehouden door het verlangen om zijn eigen fouten te verbeteren - al was het maar om de concurrentie met een ander systeem te kunnen doorstaan. Wanneer men deze gedachtengang, die wel de convergentietheorie wordt genoemd, voorlegt aan de officiële ideologen van het Oostblok, antwoorden zij dat er altijd een fundamenteel verschil blijft bestaan tussen West en Oost, omdat in het Westen particuliere eigendom van produktiemiddelen bestaat. Daarop is het juiste antwoord gegeven door Adler KarlssonGa naar eind31., die het eigendomsbegrip, in navolging van Undén, ontleedt in een | |||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||
groot aantal beslissingsrechten: het recht om te beslissen wat men gaat produceren, wie men in dienst neemt, hoe lang men hem laat werken, tegen welk loon, tegen welke prijs men zijn produkten verkoopt, waaraan men zijn winst besteedt, met welke andere ondernemingen men samenwerkt enzovoort. Op vele van deze gebieden, betoogt Adler Karlsson, bestaat tegenwoordig in het Westen voor de bezitter van produktiemiddelen maar een klein deel van de vrijheid van beslissen die hij een eeuw geleden had. Het particuliere bezit van produktiemiddelen, als een eigendomsrecht, is dus belangrijk uitgehold en bestaat nog maar voor een klein deel. Daar er in het Oosten ook nog enig particulier bezit van produktiemiddelen bestaat, ziet Adler Karlsson ook op dit terrein een elkaar naderen. Een ander antwoord uit het Oosten op de convergentietheorie is geweest dat het verdedigen van deze theorie een ‘daad van ideologische subversie’ is. In een korte uiteenzetting heb ik betoogdGa naar eind32. dat een dergelijk etiket geen voorbeeld is van een wetenschappelijk argument. Als men een mening wil veroordelen, moet men, als men wetenschappelijk te werk wil gaan, óf aantonen dat de logica die gebruikt is onjuist is, óf dat de onderstellingen waarvan men uitgaat niet met de werkelijkheid overeenstemmen. Men kan de mening niet bestrijden door te stellen dat zij ideologische ondermijning is. Dit veronderstelt dat een ideologie door macht wordt verdedigd, want alleen macht kan ondermijnd worden. Zou ondermijning betekenen misleiding, dan kan zulke misleiding wetenschappelijk ontmaskerd worden; dat is de enige wijze om een ideologie werkelijk te verdedigen. Hoe men overigens kan denken over de ideologische verdediging van het Oosten of van het Westen, er is zeker een convergentie in de benadering van de ontwikkelingslanden door Oost en West. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de rapporten die de Verenigde Staten en de Sowjet-Unie hebben ingediend op het grote congres dat door de Verenigde Naties in 1963 is georganiseerd onder het motto uncsad (United Nations Conference on Science and Development: Verenigde Naties Conferentie over Wetenschap en Ontwikkeling). De raad die van beide zijden aan de ontwikkelingslanden wordt gegeven, verschilt niet zoveel. Met name aanvaarden de Amerikanen dat er in ontwikkelingslanden een rol van betekenis moet worden gespeeld door de overheid en de Russen, dat er een belangrijke particuliere sector is. | |||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||
8.5 Stap voor stap of plotseling?De grote discussie ten aanzien van het maatschappelijke stelsel van de ontwikkelingslanden gaat vandaag vaak over de vraag: revolutie of hervormingen - of: plotselinge verandering dan wel stap voor stap? Hier komen we de oude meningsverschillen tussen verschillende stromingen van socialisten weer tegen; en de oude termen. Het is natuurlijk niet mogelijk om deze vraag op afdoende wijze te beantwoorden, of op één manier voor alle landen. Zelfs Marx heeft gezegd dat de overgang in sommige landen een geleidelijke kon zijn en noemde daarbij Engeland. De vraag die wij wel hier willen behandelen is in hoeverre de mogelijkheden en de omstandigheden die er tegenwoordig heersen tot een ander antwoord kunnen leiden dan er voor een gegeven land in een gegeven fase vroeger werd gegeven. Het komt mij voor dat de mogelijkheden om veranderingen stap voor stap door te voeren vergroot zijn, als gevolg van een nauwkeuriger ontleding van maatschappelijke kwalen die tegenwoordig kan worden gemaakt en die dan de stap tot verbetering om één der kwalen te genezen kan voorbereiden. Door onze meer nauwkeurige kennis van de sociaal-economische samenhangen is de alles-of-niets-filosofie in een ander daglicht komen te staan. De alles-of-niets-filosofie neigde ertoe om alle kwalen aan één algemene oorzaak toe te schrijven. In de gedachtenwereld van Marx was dat uiteraard het kapitalisme; en zo werd bijvoorbeeld in 1930, toen de grote depressie was ingetreden en de werkloosheid zich verbreidde, door sommigen gezegd: alleen door het kapitalisme om te zetten in socialisme kunnen wij van deze werkloosheid afkomen. Voor geheelonthouders was de alcohol de bron van alle kwaad (om misverstand te voorkomen: ik ben nog wel altijd geheelonthouder, maar zie de dingen wat anders). Voor een deel van de tegenwoordige jeugd is de schuldige ‘the establishment’, de gevestigde orde. Wat nu het werkloosheidsvraagstuk aangaat: dit is in het Westen tegenwoordig praktisch gesproken opgelost door toepassing van een aantal gedachten van Keynes, die de werking van de economie wat dieper onderzocht en kon aangeven dat men niet alles behoefde te veranderen, doch onder andere wel de financiële politiek van de overheid, om het grootste deel van de conjunctuurgolven kwijt te raken. Daarnaast kunnen subsidieregelingen, herscholing en betere beroepskeuze veel doen om andere vormen van werkloosheid tot een minimum terug te brengen. Om een voorbeeld te noemen dat betrekking heeft op de arme landen van vandaag, wier armoede voor een niet aanzienlijk deel | |||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||
bestaat uit het gebrek aan onvoldoende voeding: wat men nu de groene revolutie noemt, is een grote bijdrage om de honger te verminderen. Met de groene revolutie is geen gewelddadige revolutie bedoeld, maar de zeer snelle toeneming van de opbrengsten aan tarwe en rijst, die mogelijk is geworden door het planten van de nieuwe tarwe- en rijstsoorten, gevonden door wetenschappelijk onderzoek. Terwijl nog vijf jaar geleden de meeste voedingsdeskundigen een hongersnood voorzagen tegen omstreeks 1975 of 1980, zijn zij nu totaal van inzicht veranderd. De vooruitzichten zijn enorm verbeterd. Intussen is er wel een nieuwe zijde aan hetzelfde probleem duidelijk geworden. De grote en middelgrote landbouwbedrijven kunnen de nieuwe soorten wel verbouwen, maar de kleine boeren kunnen dat minder gemakkelijk, omdat zij geen geld hebben om de kunstmest te kopen of om water op hun land te brengen. Dit probleem wordt nu verder onderzocht. Het laat zich aanzien dat vooral landbouwkrediet voor de kleine boeren een middel zal moeten zijn om deze laatsten te helpen. Zo zijn er vele onderdelen van het ontwikkelingsproces die ieder hun eigen middelen vereisen. In de voorafgaande hoofdstukken kan men daarvan vele voorbeelden vinden. Men zal de voorstellen voor de toekomst in hoofdstuk 10 vinden. Het werken op deze wijze zou men de technische werkwijze kunnen noemen, kenmerkend voor de aanpak van de ingenieur, maar dan toegepast op alle onderdelen, met name ook op de sociale. Ook een stapsgewijze aanpak van het ontwikkelingsproces vereist echter dat de politieke wil bij de regering aanwezig is om te doen wat nodig is voor het algemeen welzijn. Dat de machtsverhoudingen hier vaak een rem vormen, kan niet worden ontkend. Er is dus een machtsvorming nodig die een onwillige regering onder druk kan zetten of tot een verandering in regering kan leiden. Dit is in de eerste plaats een sociaal-politiek proces in de ontwikkelingslanden zelf en er zijn omstandigheden waaronder geen andere dan de gewelddadige revolutie een uitweg biedt. Er is daarnaast echter ook de mogelijkheid van het zakelijke argument, dat een deel van de leidende groep kan overtuigen. De discussie in felle algemene tegenstellingen is daarbij niet altijd de meest overtuigende, vooral niet voor de meer ervaren mensen. De politieke concurrentie op basis van zulke zwart-wit-schema's heeft vaak de ontwikkelingskansen verminderd. De jongste geschiedenis van Chili, waar de linkse partijen de regering-Frey niet wilden steunen in haar constructieve politiek, is daarvan een voorbeeld. Verder kan door een goede internationale organisatie druk | |||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||
worden uitgeoefend op de regeringen die het algemene welzijn niet op de beste wijze bevorderen. Wij komen daarop in hoofdstuk 10 terug. Dit brengt ons op wat hierboven de algemene omstandigheden waaronder wij op het ogenblik leven, zijn genoemd. De toestand waarin de wereld verkeert, is veel gevaarlijker geworden door de ontwikkeling van de bewapeningstechniek en door een aantal algemene geestelijke stromingen. Conflicten kunnen in de tegenwoordige wereld gemakkelijker uitgroeien tot situaties die voor iedereen gevaarlijk zijn, niet alleen voor de machthebbers. De weg van een intern naar een buitenlands conflict en van dit laatste tot een conflict waarin kernwapens een rol gaan spelen, is tegenwoordig een mogelijkheid; die mogelijkheid bestond niet toen de theorieën van Marx en Lenin werden uitgedacht. Chroesjtsjow heeft ons daaraan herinnerd. Het is een algemeen argument om voorzichtiger te zijn met het aanmoedigen van tegenstellingen tot grotere tegenstellingen, dat wil zeggen tot wat men polarisatie noemt. Het is belangrijker dan vroeger om onze emoties in bedwang te houden; het is lichtzinnig om ze aan te wakkeren. | |||||||||||||||||||
8.6 Concrete stappen voor ontwikkelingslandenSamenvattend kom ik tot de volgende aanbevelingen voor de keuze en de doorvoering van het beste maatschappelijke stelsel in de ontwikkelingslanden. Men moet streven naar een stelsel waarin de beslissingen worden genomen op verschillende niveaus: een deel door de centrale regering, daarbij geleid door centraal opgestelde plannen; een deel op lagere niveaus, zoals provincies (of hoe ze ook mogen heten), steden en dorpen en zoals bedrijfstakken of afzonderlijke bedrijven. Dit geldt ook voor een aantal instellingen van andere aard, zoals onderwijsinstellingen, gezondheidsdiensten en dergelijke. Door een aantal wetten, betrekking hebbend op belastingen, sociale maatregelen en marktregelingen, moet het raam worden vastgelegd waarbinnen de afzonderlijke eenheden, grote en kleine, werken. Het produktieapparaat moet worden uitgebreid op grond van een ontwikkelingsplan, waarbij het land de bedrijfstakken uitbreidt die het inkomen zo groot mogelijk maken. Het onderwijs en andere vormen van opleiding moeten de bevolking voor hun produktieve taak op praktische wijze voorbereiden. De verdeling van de inkomens moet minder ongelijk gemaakt worden door het scheppen van zoveel mogelijk werkgelegenheid. De verschillende soorten belastingen moeten het verwerkelijken van deze doelen | |||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||
bevorderen. De sociale maatregelen moeten worden gericht op de verschillende aspecten van het welzijn en beginnen met de meest urgente, met name met die, welke tegelijk de produktie bevorderen. De doelmatigheid van het regeringsapparaat moet worden verhoogd. Vele dezer punten zijn nader uitgewerkt, ook getalmatig, in de voorstellen voor het Tweede Ontwikkelingsdecennium, die in hoofdstuk 10 worden besproken. Aan deze voorstellen ligt eveneens een ontleding van de problemen van de strijd tegen de armoede ten grondslag. Of dit alles moet of kan gebeuren onder de regels van de parlementaire democratie, die een deel van het Westen - overigens pas sedert 1918 - kent, is een moeilijker te beantwoorden vraag. Er zijn ervaringen opgedaan die uitwijzen dat een te vroeg en te veel meepraten van iedereen het proces eerder stoort dan bevordert, vooral wanneer ‘de politiek’ als een spel op zichzelf wordt beschouwd. Er is ook hier een evenwicht tussen de mate van rijpheid (dus ontwikkeling) en de mate van democratie die goed werkt. De grote vraag is op welke wijze men de regering samenstelt als het op niet-democratische wijze zou gebeuren. Hier komt men gauw tot willekeur, wat niet aanvaardbaar is. Twee elementen kunnen deel van de oplossing zijn: een gering aantal partijen (doch niet één) en een betrekkelijk lange periode tussen twee verkiezingen waaraan alle burgers meedoen. |
|