Een leefbare aarde
(1970)–Jan Tinbergen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
4. De rol van kapitaal bij de produktie4.1 De betekenissen van het woord kapitaal; zaaigoedEr is wel geen ander woord uit de economie dat zo'n grote rol heeft gespeeld in discussies over economische en politieke onderwerpen als het woord kapitaal. Van niet geringe betekenis is bij dit alles geweest dat het boek dat de laatste eeuw de grootste politieke invloed heeft gehad de naam droeg van Das Kapital - het hoofdwerk van Karl Marx. Er is wellicht ook geen woord geweest waaromheen zich zoveel misverstanden hebben gegroepeerd. Misverstanden zijn in de economische discussie toch al bijzonder talrijk. Een der redenen daarvoor is, dunkt mij, dat iedereen meent over economie te kunnen meepraten en zelfs met een zeker recht. Want ons welzijn gaat ons nu eenmaal aan en daarom willen we erover meepraten. Echter wel met ernstige gevolgen voor de duidelijkheid van de discussie en duidelijkheid is een van de leuzen van vandaag; alweer terecht. Die duidelijkheid zou kunnen winnen als wij proberen de verschillende betekenissen van het woord kapitaal van elkaar te onderscheiden en er duidelijk bij zeggen over welke betekenis van kapitaal we spreken als we dat woord in de mond nemen. In dit hoofdstuk zullen wij met kapitaal aanduiden - volgens de traditie van de economische wetenschap - alle door mensen geproduceerde goederen die bij de verdere produktie worden gebruikt. Kapitaal is aldus een tweede produktiefactor, naast de natuurgaven. Het gaat dan dus om goederen en niet om geld, niet om de bezitters van die goederen. Het gaat om een heel groot deel van de goederen die op elk ogenblik in de wereld aanwezig zijn. Wij zullen die goederensoorten in deze en de twee volgende paragrafen (4.1 t/m 4.3) opsommen. Laten we eerst zeggen welke goederen er niet toe gerekend worden. Dat zijn, volgens het gebruik van de meeste economen, de goederen die zich in de huizen van de verbruikers bevinden: de voorraadjes levensmiddelen, kleding, meubelen en sieraden, om de belangrijkste maar te noemen. Deze worden namelijk niet verder voor de produktie gebruikt, maar alleen voor het verbruik. Toch zou men best de economische theorie zó kunnen | |
[pagina 54]
| |
opstellen dat ook die voorraadjes of voorraden tot het kapitaal van een samenleving worden gerekend. We doen dat hier niet. We zonderen ook uit alle bekwaamheden en kennis die op een zeker ogenblik bij de mensen aanwezig zijn, ofschoon er meer en meer een neiging is om deze met ‘menselijk kapitaal’ aan te duiden. Daarvoor is heel wat te zeggen, maar we doen het in dit hoofdstuk niet. In de hoofdstukken 5 en 6 komen we op deze zaken uitvoerig terug. Wil men de verschillende goederen die dan wel worden gerekend tot het kapitaal tot één geheel maken, dan moeten we de voorraden van de verschillende soorten goederen bij elkaar kunnen optellen en daartoe moeten we ze kunnen vergelijken. Meestal doet men dat door de geldswaarde ervan te schatten en die geldbedragen bij elkaar op te tellen. Dat geeft de indruk dat we toch over geld praten, maar de in een maatschappij aanwezige munten en bankbiljetten zullen wij toch niet tot het kapitaal rekenen. Voor het begrip kapitaal zoals wij het nu gebruiken, wordt dan ook wel de uitdrukking kapitaalgoederenvoorraad of waarde van de kapitaalgoederenvoorraad gebruikt. Ook de term ‘nationaal vermogen’ wordt gebruikt wanneer het gaat om de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad van een land, maar het begrip nationaal vermogen is toch meeromvattend. Daarin worden meestal de verbruikersvoorraden ook meegeteld en vaak ook de waarde van de natuurrijkdommen. Deze laatste maken het totaalbedrag zeker een stuk hoger. Ook de vorderingen op andere landen worden meegeteld. Zoals altijd zijn er grensgevallen waarover men wat willekeurig moet beslissen of zij al of niet worden meegerekend. Zulke grensgevallen zijn vooral de particuliere auto's. Wat produceren deze? Als men wil, kan men zeggen: verkeersdiensten, net als de autobussen, de trams, de treinen en de metrowagens. Daarom zullen wij de particuliere auto's meetellen, maar de moeilijkheid is dat de geldswaarde van de verkeersdiensten van deze auto's minder gemakkelijk kan worden bepaald dan die van de openbare vervoersmiddelen en daarom worden zij ook wel eens niet meegeteld. Laten wij nu beginnen met het opsommen van de goederen die wij tot de kapitaalvoorraad rekenen en laten wij beginnen met een soort die een der oudste vormen van kapitaal is en tevens nog van aanzienlijke betekenis voor de arme landen. Dat zijn de voorraden zaaigraan of in het algemeen zaaigoed. Iedere boer weet dat hij om te kunnen voortleven een deel van de oogst moet bewaren om die het volgende seizoen uit te zaaien. Het gaat hier om een niet zo gering gedeelte van de jaarlijkse oogst, misschien een tiende deel. | |
[pagina 55]
| |
Dat is echter voor een land dat als hoofdprodukt landbouwvoortbrengselen heeft een niet te verwaarlozen deel van de jaarlijkse totale produktie van het land. | |
4.2 Schuren, ploegen, huizen, wagens en wegenWe zetten onze verkenning van de kapitaalgoederenvoorraad voort. Het landbouwbedrijf, zo belangrijk voor de ontwikkelingslanden, heeft er steeds meer gekregen. Het had schuren nodig om de voorraden in op te slaan; deze worden ook door mensen gemaakt en dienen de toekomstige produktie. Zij zijn dus ook kapitaalgoederen. Het handwerk werd verlicht door trekdieren, maar die behoren tot de natuurgaven, althans wat hun oorsprong betreft. Maar men leerde ook werktuigen uitvinden en maken om de arbeid te verlichten: ploegen, eggen, kannen en kruiken. En in de tegenwoordige tijd, om maar ineens een reuze sprong te maken: maaidorsmachines, melkmachines, bevloeiingskanalen, pompen en een aantal eenvoudiger werktuigen die alweer veel ouder zijn, zoals zeisen of hooivorken. Deze grote categorie van werktuigen bezien wij nader in de volgende paragraaf, wanneer wij over de industrie gaan spreken. Eerst willen we in de omgeving van het landbouwbedrijf blijven. De boer heeft een huis, hoe armelijk ook in Afrika of Azië, hoe rijk ook in Zweden of in Groningen. Zijn huizen kapitaalgoederen? Wij rekenen hen er wel toe. We zien ze als ‘woonmachines’, waarvan het produkt bij ons economen ‘woongenot’ heet, dat is bescherming tegen regen en - in de arme landen minder dan bij ons - kou. Een produkt dat iets deftiger ook als ‘woondienst’ wordt aangeduid en waarvan de prijs een heel gewoon ding is, namelijk de huur die we betalen als het huis niet van ons is. En omdat de meeste huizen huurhuizen zijn, althans bij ons, rekenen we woondiensten tot de produktie en dan zijn huizen kapitaalgoederen. Het is ook wel duidelijk dat als mensen slecht wonen, hun produktiekracht ook minder is. Daarop komen we ook nog terug. Omdat huizen een vrij lang leven hebben - ofschoon minder lang in arme dan in rijke landen - kan de huizenvoorraad een belangrijk deel uitmaken van de kapitaalgoederenvoorraad in geld gewaardeerd. De landbouwprodukten moeten ook vervoerd worden. In een vroeg stadium worden daarom wegen nodig, van voetpaden waarlangs het produkt op het hoofd of op de rug wordt vervoerd tot zandwegen waarlangs boerenwagens kunnen rijden of verharde | |
[pagina 56]
| |
wegen waarover vrachtauto's kunnen rijden. Het wegennet wordt door de mens gemaakt, op primitieve of op meer moderne wijze; het helpt de produktie en is dus ook kapitaal. Evenzeer de wagens. Daarmee zijn we dan eigenlijk al buiten de landbouw getreden; het verkeer wordt tegenwoordig, met een reeks andere bezigheden, als een onderdeel van de dienstenverlening beschreven. En ook nu al in ontwikkelingslanden bezit het verkeer een grote uitrusting met kapitaalgoederen. De soorten wegen kunnen worden aangevuld met spoor- en tramwegen, kanalen, havens en haveninstallaties. De soorten verkeersmiddelen met treinen, trams, bussen en schepen van allerlei kaliber. Geen land kan er meer buiten. Het vervoer in mandjes, op het hoofd gedragen, van bijvoorbeeld bouwmaterialen speelt nog wel een rol, maar een afnemende. Het moderne vervoer is ook nodig om aansluiting te hebben op het vervoer naar en van de rijkere landen, waar het sterk gemechaniseerde vervoer vrijwel de alleenheerschappij, in technisch opzicht, heeft verkregen. En dan moeten we nog een stap verder gaan. Dan is er het vliegverkeer met vliegvelden en vliegtuigen, die in geen land meer ontbreken, juist vanwege die aansluiting bij de rijkere landen en ten dele om toeristen te halen naar sommige arme landen, die daarmee een inkomen kunnen verdienen. Dat brengt ons dan vanzelf tot andere dienstverlenende bedrijfstakken, waaronder het hotelwezen. Bovendien zijn er als vervoersmiddel tegenwoordig de pijpleidingen, waardoor vooral minerale oliën vervoerd worden. Verdere belangrijke dienstverlenende bedrijven zijn die van de communicatie: telefoon, telegraaf, radio en televisie, alle met hun eigen soorten van kapitaalgoederen. Al heeft dan een geheel dorp maar één radiotoestel, op het dorpsplein, er zijn ten slotte in India een half miljoen dorpen. En zenders moeten er dan zijn, vaak juist om ook een betere produktie in de landbouw mogelijk te maken door voorlichting van de boer. Er is ook de handel, die opslagplaatsen bezit en winkels, al zijn zij in arme landen vaak heel klein of gewoon maar uitstallingen op straat. Het aantal winkels is groot genoeg om te zamen een merkbaar deel van de kapitaalgoederenvoorraad te vormen. Vrijwel geen kapitaal is nodig voor de persoonlijke diensten, zoals huisbedienden, nog zo talrijk in arme landen, kappers (ook op straat), of - onderdeel van het verkeer - de riksja's, die we al in ander verband noemden. Sommige landen kennen immers nog door mensen getrokken riksja's; andere hebben alleen de fietsriksja's. | |
[pagina 57]
| |
4.3 Fabrieken en machinesTen slotte zijn er dan kapitaalgoederen nodig in de industrie; deze vormt het eigenlijk doel van een groot deel van de economische modernisering. De industrie heeft veelal de meest ingewikkelde kapitaalgoederen: alle wonderen van de moderne techniek, begonnen met mechanische weefgetouwen en spinspoelen en geleidelijk uitgegroeid in vele richtingen, zoals suikerfabrieken en andere voedingsmiddelenindustrieën, drukkerijen, leerlooierijen en schoenproduktie, houtbewerking, papierproduktie, produktie van cement en andere bouwmaterialen, olieraffinaderijen en petrochemische installaties. Het kapitaal ten behoeve van de industrie neemt in de ontwikkelingslanden snel toe en opent de mogelijkheid voor een werkelijk grotere welvaart. Voor een deel heeft elk land industrietakken die afhangen van de eigen aard van het land, dat wil zeggen van de natuurrijkdommen en de handwerkbedrijven. Doch een nadere studie leert wel, zoals CheneryGa naar eind14. heeft aangetoond, dat er een grote mate van overeenstemming is in de soorten bedrijven die achtereenvolgens tot ontwikkeling komen. Daarbij speelt in de beginfase altijd de textielindustrie een grote rol. Andere zogenaamde lichte industrieën, zoals leervervaardiging en -bewerking en sommige voedingsmiddelen, volgen, terwijl in de regel de bedrijfstakken die een meer ingewikkelde techniek of veel kapitaal vereisen, of beide, pas later worden aangevat. Deze technische kennis en dit kapitaal zijn voor een niet onbelangrijk deel verkregen van buitenlandse firma's. De machines zijn bijna steeds ingevoerd uit de geïndustrialiseerde landen, vooral in het koloniale tijdperk, en dan door firma's uit de zogenaamde moederlanden. Zo zal men ook vaak zien dat in India Engelse machines, in vroegere Franse koloniën Franse en in vroegere Nederlandse koloniën Nederlandse machines, voorzover bestaand, het uitgangspunt hebben gevormd. Geleidelijk aan worden deze bindingen losser. Het behoeven ook niet altijd vol-koloniale verhoudingen geweest te zijn, die de band hebben gelegd. Duitsland zocht van ouds invloed in Turkije, Frankrijk in Syrië en de Libanon, zonder dat een werkelijk koloniale verhouding bestond. In Latijns-Amerika vindt men veel kapitaalgoederen die uit de Verenigde Staten afkomstig zijn. Voor een deel zijn de kapitaalgoederen die men in ontwikkelingslanden vindt tweedehands. Deze kunnen aanmerkelijk goedkoper worden geleverd en door de lage lonen van de ontwikkelingslanden kunnen zij daar nog zonder verlies worden geëxploiteerd. Een land als Japan is een mooi voorbeeld van de overgang van een onderontwikkeld gebied naar een ontwikkeld industrieland. | |
[pagina 58]
| |
Tevens is het een voorbeeld voor verschillende van de feiten die wij vermeld hebben. Japan begon zijn industriële ontwikkeling met de textielindustrie, maar heeft zich reeds lang in tal van andere gebieden begeven. Het is nu de grootste scheepsbouwer van de wereld, een positie die eenmaal door Engeland werd ingenomen. Het hooghartige oordeel van de Westerse landen, nog in 1930, dat Japanners wel konden nadoen, maar niet zelf nieuwe uitvindingen konden ontwikkelen, is al lang achterhaald en is een monument van de verkeerde beoordeling van niet-Westerse landen door het Westen. | |
4.4 Met een machine meer mansDe rol van de kapitaalgoederen in de produktie is tegenwoordig voor iedereen duidelijk. Machines stellen de mens in staat om veel meer te produceren per uur arbeid en daardoor een hoger loon en in het algemeen een hoger inkomen te verdienen. Algemeen bekende voorbeelden liggen voor het rapen. Met een kruiwagen kan een man meer zand vervoeren dan in een mandje. Met een vrachtauto meer dan met een kruiwagen. Met een bulldozer gaat het graven heel wat sneller dan met een schop. Een zetmachine doet het zetten van de krant veel sneller dan het handzetten vroeger. Met een riksja kan een man met veel moeite twee personen vervoeren met geringe snelheid. Geef hem een autobus of een tram, dan gaat het beter. Eén man produceert met een sigarettenmachine onvergelijkelijk veel meer dan wanneer hij zijn sigaretten zelf moet rollen. Terwijl de machine soms is gezien als de vijand van de arbeider, is zij bij een juist beheer en een goede sociaal-economische politiek echter de vriend van de mens. Wij zouden onze tegenwoordige welvaart, die viermaal zo groot is als een eeuw geleden, nooit hebben bereikt zonder een grote uitbreiding van de kapitaalgoederenvoorraad. Nu zijn de afzonderlijke voorbeelden wel sprekend, maar zij zijn zelden een zuivere berekening van hoeveel van de produktieverhoging kan worden toegeschreven aan de vermeerdering van de kapitaalhoeveelheid, vooral niet voor onze maatschappij als geheel. Voor de strijd tegen de armoede is het echter wel van veel belang dat wij nauwkeuriger weten hoeveel meer kapitaal er nodig is om de produktie bijvoorbeeld te verdubbelen, of hoeveel de produktie groter wordt als wij de kapitaalgoederenvoorraad met bijvoorbeeld een kwart vermeerderen. Daarover is langzamerhand | |
[pagina 59]
| |
een toenemend aantal meer nauwkeurige onderzoekingen gedaan. Het is de moeite waard daarbij even stil te staan. Men heeft enige tijd gedacht dat een verdubbeling van de hoeveelheid kapitaal ook een verdubbeling van de produktie meebracht. Maar daarbij heeft men over het hoofd gezien dat tegelijk met de verdubbeling van de kapitaalvoorraad, in bijvoorbeeld een periode van tien jaar, ook andere dingen veranderd waren, die ook hun bijdrage hadden geleverd tot de verhoging van de produktie. Zo verbeterden meestal tegelijkertijd de kwaliteit van de machines, de kwaliteit van de arbeiders en de kwaliteit van de bedrijfsleiding, dus de organisatie van het bedrijf. Evenzeer veranderde het algemeen maatschappelijk bestel, dus de organisatie van het grotere geheel waarin de produktie van de onderneming werkt. Om een nauwkeuriger inzicht te verkrijgen in de invloed van elk dezer factoren op de produktie moest veel verder wetenschappelijk werk verzet worden, aan de ene kant denkwerk, aan de andere kant waarneming van de werkelijkheid. Voor een groot deel gaat het hier om de wetenschap van de econometrie. In de laatste tien tot twintig jaar is door deze wetenschap grote vooruitgang geboekt. We hebben geleerd velerlei eigenaardigheden van het produktie-proces en in het bijzonder van de rol van de kapitaalgoederen daarbij te onderscheiden. Enkele zullen worden opgesomd. In de eerste plaats is het een vraag hoe men de hoeveelheid kapitaalgoederen moet meten. Het gewicht ervan, of ook het aantal paardekrachten waarmee zij moeten worden aangedreven, is maar een gebrekkige maatstaf. De geldswaarde is wel van betekenis op het ogenblik dat een nieuwe machine wordt aangekocht; verschillende machines kunnen daardoor op één moment met elkaar worden vergeleken. Als de tijd voortschrijdt gaat de machine echter in waarde achteruit en moet er in verband daarmee op die waarde worden afgeschreven. Bovendien komen er telkens nieuwe machines op de markt, die weer beter zijn. Dit is wat we noemen de kwaliteitsverandering of ook wel de technische vooruitgang. Nadat de hoeveelheid kapitaalgoederen is gemeten, komt de vraag op in welke mate een machine mensen kan vervangen of omgekeerd, in welke mate met een extra machine ook een extra man moet worden ingeschakeld. In het laatste geval is niet alle vergroting van de produktie toe te schrijven aan de machine. In het eerste geval zal veelal de aard van de arbeid (dus ook de kwaliteit) moeten veranderen om met de nieuwe machine te werken. In de jongste tijd zien we daarvan wel heel duidelijke voorbeelden. Een geheel of half automatisch werkende machine vraagt heel andere eigenschappen van de arbeider dan een niet geautomatiseerde | |
[pagina 60]
| |
machine. In het uiterste geval van automatisering is alleen een soort bewaking nodig, die veel meer kennis, maar veel minder handvaardigheid of kracht vereist. Ten slotte kan het nog zijn dat een groter aantal machines van dezelfde soort op doelmatiger wijze kan worden gebruikt dan een kleiner aantal. De organisatie van de produktie kan dan verbeterd worden; een zelfde persoon kan een groter aantal machines bedienen dan een enkele, als hij in het laatste geval een deel van de tijd niets behoeft te doen. Ook bij de administratie of bij de aan- en verkoopafdelingen zijn er naar verhouding minder mensen nodig wanneer er op grote schaal geproduceerd wordt dan wanneer er op kleine schaal wordt voortgebracht. Men spreekt daarom ook wel van het schaaleffect. De uitwerking van het gebruiken van meer kapitaal op de grootte van de produktie hangt ook nog af van de soort van bedrijfstakken die een land bezit en van de verandering in de samenstelling van de produktie. Met ettelijke van deze omstandigheden wordt in de nieuwere onderzoekingen op dit gebied rekening gehouden. Al naar de opzet van het onderzoek wordt een uiteenlopend antwoord gevonden op de vraag die wij stelden: met hoeveel neemt de produktie toe wanneer de voorraad kapitaalgoederen met 1% toeneemt? Terwijl bij evenredige toeneming van de produktie het antwoord dus ook 1% zou zijn, worden met meer nauwkeurige schattingsmethoden cijfers gevonden die in de buurt liggen van ¼%. En, zoals gezegd, het antwoord van 1% is niet zuiver, omdat dan geen rekening gehouden wordt met het feit dat er ook meer mensen nodig zijn. Daarnaast is geschat dat de verbetering van de kwaliteit der kapitaalgoederen elk jaar 1 tot 2% meer produkt oplevert met hetzelfde kapitaal in geldvorm. | |
4.5 Kapitaalschaarste in onderontwikkelde landenDe kapitaalgoederen, die de mens in de meer welvarende landen zoveel geholpen hebben om een meer leefbare wereld te scheppen, zijn in de arme landen maar mondjesmaat aanwezig. Een van de directe oorzaken van de lage produktie per persoon is die armoede aan kapitaalgoederen of de groot schaarste aan kapitaal. Bij een bezoek aan een ontwikkelingsland kan de economisch denkende waarnemer daarvan overal de tekenen zien, zelfs op dramatische wijze. Laten we de reeks van de kapitaalgoederen die wij in de | |
[pagina 61]
| |
§§ 4.1 t/m 4.3 hebben beschreven nog eens de revue laten passeren. Om te beginnen dan het zaaigoed. Het is maar al te bekend dat van tijd tot tijd, bij misoogst, de honger zich zó verbreidt, dat de boer zelfs zijn zaaigoed opeet alvorens helemaal in wanhoop weg te trekken uit een door droogte getroffen streek. Dan de huizen en andere gebouwen. We kunnen ons ternauwernood een voorstelling maken van de armoedigheid van de huizen van de meeste mensen in ontwikkelingslanden. Het hangt van de streek af waar men is, hoe deze zogenaamde huizen zijn gebouwd. In de droge streken vindt men vaak uit leem opgetrokken hutten, die meestal geen dak hebben of een dak dat veel regen doorlaat. In de nattere streken vinden we bamboehutten met strooien daken. In geen van beide gevallen zijn ze groter dan bij ons een kamer. In de steden vinden we de bekende eigengebouwde woningen van bij elkaar gezocht hout, golfplaatijzer of dergelijke afval, bijvoorbeeld platgeslagen blikken. Zijn er huizen van steen, cement of hout van een meer regelmatige kwaliteit, dan zijn het vaak huizen zonder ramen. We spraken al over de honderdduizenden in de grote steden die helemaal geen ‘huis’ hebben. De werktuigen voor landbouw en handwerk zijn vaak uiterst eenvoudig en ruw van constructie. De winkels bestaan in een groot deel van Azië uit een ruimte van 2 bij 2 m, waarin de koopwaar ligt opgestapeld en waarbij de eigenaar gehurkt of met gekruiste benen op zijn klanten zit te wachten. Komt men in een iets welvarender land dan ziet men de afmetingen van de winkels toenemen. Zij zijn bijvoorbeeld duidelijk groter in Thailand en in Egypte dan in Pakistan en India. Regeringsbureaus hebben, naast enkele indrukwekkende gedeelten voor representatieve doeleinden, als werkruimten voor het gros der ambtenaren een zeer beperkt en overvol deel van ieder gebouw, waar de documenten op onwaarschijnlijke wijze opgestapeld liggen in daarvoor niet bestemde gangen en kamers - kapitaalschaarste! Voor iedereen zichtbaar is de schaarste aan openbare vervoermiddelen. Het aantal mensen dat in de laagste klasse van een treincoupé wordt ondergebracht - in een vaak verzengende hitte - is onwaarschijnlijk; het dubbele van het aantal officiële plaatsen, terwijl de mensen vaak met veel bagage reizen, bijvoorbeeld met hun bed. Reizigers op de daken van de treinen, hangende aan de buitenkant of zittende op de buffers zijn een normaal verschijnsel. Op de treeplank van de open trams in Caïro staan in de spitsuren evenveel mensen als er binnen zitten. Een verder interessant voorbeeld van kapitaalschaarste was | |
[pagina 62]
| |
lange jaren in een der grootste Aziatische steden te zien aan een lange brug over een brede rivier, aanmerkelijk breder dan de Nieuwe Maas, welke brug slechts één rijbaan had en daarom vijf minuten voor verkeer in de ene en vijf minuten voor verkeer in de tegenovergestelde richting werd opengesteld. Het geringe aantal vervoermiddelen uit zich ook in de grote aantallen mensen die alleen maar kunnen lopen, soms over lange afstanden. Of in het dragen van iets als bijvoorbeeld een ijzeren bed (voor een welvarender familie) op de rug in de straten van Beyrouth. De woorden ‘zijn brood verdienen in het zweet zijns aanschijns’ zijn dan harde werkelijkheid, evenals we dat al zeiden van de al tweemaal genoemde riksjamannen. Binnen de fabrieken ziet men het besparen op kapitaal vooral bij het vervoeren van de grondstoffen en de werkstukken van de ene naar de andere afdeling, iets waarvoor bij ons transportbanden of voorheftrucs worden gebruikt, doch in de meeste arme landen een groot aantal ‘dragers’. Binnen kantoren, bankgebouwen of stations krioelt het ook van de mensen die maar ten dele werk hebben, doch al bevoorrecht zijn vergeleken bij hen die buiten lopen. Vele scholen worden in de open lucht gehouden, wat fijn kan zijn als het mooi weer is, maar niet bevorderlijk is voor de aandacht van de leerlingen. Als het regent denk ik dat de lessen niet doorgaan. Al deze voorbeelden doen ons zien dat een der directe oorzaken van de lage produktie in de arme landen ligt in de geringe hoeveelheid kapitaalgoederen die zij hebben. Een deel van de strijd tegen de armoede zal dan ook moeten bestaan in het vormen van meer kapitaal, zowel door hen zelf als door anderen. Dit is wat we ‘investeren’ noemen. |
|