Een leefbare aarde
(1970)–Jan Tinbergen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
3. Natuurrijkdommen3.1 Klimaat, vruchtbare grond, planten en dierenDe strijd tegen de armoede en het leefbaar maken van onze wereld vereisen vooral een grotere produktie, zo zagen wij. Waardoor wordt de produktie beïnvloed? Men spreekt in de economische wetenschap van de produktiefactoren; letterlijk betekent dat de produktiemakers. Die gaan we nu achtereenvolgens bespreken, om daaruit te leren hoe de omvang of de aard van die factoren kan worden vergroot of verbeterd om te komen tot meer produktie en daardoor meer verbruik. De oerleverancier van de goederen die de mens nodig heeft om te leven is de natuur, waarvan de mens zelf nauwelijks te scheiden is. Dit hoofdstuk gaat over die natuur, de natuurrijkdommen zonder welke menselijk leven ook nu nog niet mogelijk is - want alle stof is natuur en een aantal behoeften van de mens is nu eenmaal stoffelijk. Eten, drinken, kleden, wonen en heel wat ontspanning en plezier vereisen allerlei stoffelijke voortbrengselen. Om te beginnen planten en naar veler voorkeur ook dieren. Planten en dieren behoeven om te groeien een goed klimaat en vruchtbare grond. Voor bepaalde primitieve levenswijzen zijn deze factoren zelfs de hoofdzaak; voor geen enkele levenswijze kunnen we zonder planten en de grond, benevens het klimaat dat zij nodig hebben. Er steekt een zekere tegenstrijdigheid in het feit dat de arme landen nu juist het meest gezegend zijn met een groeizaam klimaat; bijna alle arme landen hebben een tropisch klimaat en grote delen van een aantal van deze landen hebben een overvloedige plantengroei. Men heeft daarin ook wel de oorzaak gezien van het feit dat de oudste menselijke nederzettingen in die streken waren. Van daar hebben de mensen zich over bijna de hele aarde verspreid, met nog steeds de grootste mensenmassa's in de tropische gebieden van Azië. Het waren intussen niet alle mensen, maar in vele gevallen de meest energieke, die zich begaven naar de minder herbergzame delen van de aarde, waar menselijk leven niet alleen maar op de natuur kon worden gebaseerd. Nog altijd heeft een aantal tropische landen echter de troef van hun klimaat in handen, waardoor zij eigen voeding als rijst in betrekkelijk grote hoeveelheden kunnen | |
[pagina 43]
| |
voortbrengen. Bovendien kunnen zij bijvoorbeeld ook koffie voortbrengen en vergeleken bij de hunne was onze ‘kunstkoffie’ uit de oorlogstijd (ik bedoel bosbessenbladen of gebrande erwten) niet zo best. Onze tabak ook niet, verzekeren mij de rokers. Pas in de allerlaatste tijd is er een bedreiging van deze natuurkoffie gekomen, die wel eens ernstiger zou kunnen worden: er is nu ‘synthetische koffie’, die bedrieglijk op echte lijkt. Tropische en subtropische landen hebben met hun bodem en hun klimaat ook troeven als het gaat om de verbouw van katoen en van grote aantallen vruchten, waarbij sinaasappelen wel het eerst in onze gedachten komen. De natuurrijkdommen verschaffen de ontwikkelingslanden dus nog altijd enige mogelijkheden, al worden deze telkens minder. Ook de katoen heeft al lang zijn kunstmatige concurrenten, evenals de rubber. Overigens verschillen de natuurrijkdommen van land tot land niet alleen naar kwaliteit, maar ook naar hoeveelheid. Een land als Indonesië heeft het, wat dat betreft, heel wat beter getroffen dan India en ook Pakistan heeft meer mogelijkheden dan India. Overeenkomstige verschillen spelen ook nog altijd een rol tussen de meer ontwikkelde landen: de Verenigde Staten zijn er wat klimaat betreft heel wat beter aan toe dan de Sowjet-Unie. Om voor de grote bevolking van vandaag de produktie van planten en dieren voldoende te kunnen doen zijn, is de ongerepte natuur niet langer voldoende. Op vele wijzen moet getracht worden (en wordt getracht) om meer uit de grond te krijgen dan vroeger. Daar water een grote rol speelt voor de groei van plantaardige produkten, is regeling van de watertoevoer van algemeen erkende betekenis. Voor droge streken betekent dat bevloeiing of irrigatie, hetzij door de aanleg van kanalen en kanaaltjes die het water van de rivieren kunnen aftappen, hetzij door het slaan van pompen die grondwater omhoogbrengen. Tegelijk echter moet voor andere streken worden voorkomen dat het water van een zegen een vloek wordt, dat wil zeggen overstromingen veroorzaakt. Aanleg van dijken is een oude bezigheid; aanleg van stuwdammen en stuwmeren een minder oude. Een land als Egypte (de var) heeft juist een belangrijke nieuwe fase bereikt door de voltooiing van de hoge dam bij Assoean. Kon men vroeger water bewaren in het regenseizoen om te gebruiken in het droge seizoen van hetzelfde jaar, thans kan men water bewaren uit een jaar met veel water voor een jaar met weinig regen en daardoor profiteren van waterhoeveelheden die vroeger ongebruikt moesten worden gelaten. In de vier landen waardoorheen de Me-kong stroomt is een begin gemaakt met de regeling van de watervoorziening in deze | |
[pagina 44]
| |
gebieden. Wanneer er meer dan één land door een rivier doorstroomd wordt, kunnen er altijd conflicten rijzen over de regeling; tegelijk is echter de mogelijkheid van een verstandige overeenkomst een uitdaging aan het gezonde verstand van de regeerders om op die wijze vreedzaam de gezamenlijke welvaart te bevorderen. Zulke problemen zijn er ook bij de Indus, waarbij Pakistan en India betrokken zijn, of bij de Eufraat, waarbij Turkije, Syrië en Irak zouden kunnen samenwerken. Een ander natuurelement, dat van de plant, is ook voor verbetering vatbaar. Vijf à tien jaar geleden is het gelukt om, door wetenschappelijk onderzoek, tarwe- en rijstrassen te ontwikkelen die een veel grotere opbrengst per hectare vertonen dan de gangbare. Al veel langer geleden was men zich van deze mogelijkheden bewust, doch thans is op bijzonder grote schaal succes geboekt. Men spreekt nu wel van de groene revolutie; wij zullen daarop later terugkomen (§ 6.5). Dezelfde vooruitgang toont het fokken van betere veerassen, dat ook in ons land even goed bekend is als de plantenveredeling. Soms ook kunnen, uit menselijk oogpunt bezien, bepaalde diersoorten beter niet voortbestaan als bron van menselijke voeding. De geit is daarvan een voorbeeld. Ten slotte herinner ik de lezer aan het belang van het behouden of aanleggen van bossen om de grond niet te doen wegspoelen, een verschijnsel dat bekend staat als erosie. Grote verliezen zijn in het verleden geleden; deze kunnen voor de toekomst worden voorkomen door het handhaven van bepaalde evenwichten (zie ook § 3.5). | |
3.2 Vaste mineralenMet planten en dieren, grond en klimaat zijn de natuurrijkdommen nog lang niet opgesomd. Onder de grond (en soms aan de oppervlakte) biedt de natuur ons delfstoffen of mineralen. We zullen eerst voorbeelden bespreken van vaste, daarna van vloeibare delfstoffen. De industrie van Europa, en ten dele ook van de Verenigde Staten, is opgekomen dank zij de twee bekende delfstoffen steenkool en ijzererts. Het grote industriegebied van België, Noord-Frankrijk en West-Duitsland is in de 19de eeuw gegroeid rond de kolenlagen van de Borinage en de Ruhr en het erts van Lotharingen. Voordien had Engeland al door zijn kolen de industriële revolutie aangezwengeld. De Amerikanen hadden het voordeel dat zij kolenlagen aan de oppervlakte hadden. Deze natuurgaven | |
[pagina 45]
| |
helpen ons wel niet direct met onze voeding, zij smaken niet goed, maar zij hebben de grondslag gelegd voor een andere produktiefactor, die van de ‘duurzame kapitaalgoederen’ (machines, verkeersmiddelen), die wij later bespreken (hoofdstuk 4). Naast deze twee mineralen bestaan er overigens nog vele andere. Er is, zoals men weet, een grote verscheidenheid van ertsen en daaruit te winnen metalen en ettelijke van deze laatste spelen eveneens een grote rol bij de produktie van machines en, in de laatste tijd, van energie. Allerlei minder gewone metalen zijn door hun bijzondere eigenschappen zeer gezocht: koper door zijn geleidingsvermogen voor elektrische stroom, zink, tin en lood wegens hun laag smeltpunt, aluminium wegens zijn lichtheid, mangaan wegens zijn hardheid, zilver, goud en platina wegens hun onaantastbaarheid enz. De produktie van aluminium heeft een grote vlucht genomen, niet alleen voor vliegtuigen, maar ook voor treinen, voor huishoudelijke voorwerpen en voor de bouw. Dit metaal wordt bereid uit bauxiet, dat bijvoorbeeld in Suriname veel voorkomt en eveneens in Ghana. De delving van bauxiet en de verwerking tot aluinaarde en daarna tot aluminium en tot aluminiumprodukten houden grote mogelijkheden in voor deze landen. Koper is een groot produkt voor Chili. Ook ijzererts, dat in de ontwikkelde landen al ten dele is opgeraakt, wordt nu grotendeels door ontwikkelingslanden voortgebracht. De staalindustrie van India berust erop. Door de ontwikkeling van de kernenergie is de belangstelling voor het element uranium enorm toegenomen en enkele landen waar dit gevonden wordt, bijvoorbeeld Congo (Kinshasa), zullen daarvan kunnen profiteren. Er zijn ook delfstoffen die geen metaal bevatten en de bekendste daarvan is wel diamant. Zuid-Afrika dankt er (behalve de Boerenoorlog) een goed deel van zijn bestaan aan. Een belangrijk vraagstuk is of het delven van mineralen eigenlijk niet tegen het belang op lange termijn van een land is. De voorraden zijn immers niet onbeperkt en wat moet het land doen, wanneer de voorraden uitgeput raken? Dit is inderdaad een vraag van groot belang; maar men hoeft de beantwoording niet te laten uitmonden in een veroordeling van de delving, door buitenlandse ondernemingen, van de mineralen die een land bezit. Wat nodig is, is dat er door een dergelijke onderneming ieder jaar een bedrag opzij gelegd wordt om aan het einde van de periode van exploitatie een ander bedrijf te kunnen oprichten dat de burgers van het beschouwde land een inkomen verschaft, gelijkwaardig aan dat wat zij in het mijnbedrijf hadden. | |
[pagina 46]
| |
Natuurlijk rijzen er dan verdere vragen, zoals: wie moet dat nieuwe bedrijf bezitten? Het natuurlijkste is dat het land waarvan wij spreken het bezit. Daarmee behoeft nog niet beslist te worden wie het bedrijf zal leiden. De hoofdzaak is de vorming van de reserves waaruit dat nieuwe bedrijf kan worden gebouwd. Vroeger heeft men, ook in de ontwikkelde landen, dit vraagstuk van de uitputting van delfstoffenvoorraden niet zo duidelijk gezien. In zijn ijver om maar scherp te concurreren heeft men de verkoopprijzen te laag gesteld en was dan niet in staat om deze speciale reserve te vormen. Het was al evenzo gesteld met het uitputten van andere natuurrijkdommen, bijvoorbeeld de bossen, met als gevolg ontbossing en, zoals we al bespraken, het wegspoelen van de grond (erosie). Een land als de Verenigde Staten heeft pas gedurende de grote depressie na 1929 een deel van deze vraagstukken aangevat door speciale wetgeving. Op het ogenblik staan wij voor nog veel verder reikende moeilijkheden van verbreking van het evenwicht in de natuur. Daarover zal in § 3.5 worden gesproken. Ook als de voorraden niet letterlijk uitgeput raken, kan zich de moeilijkheid voordoen dat de nog overblijvende voorraden alleen met hogere kosten te exploiteren zijn dan tevoren. Zo kan het nodig worden, diepere kolenlagen te gaan uithouwen. Maar de kosten kunnen ook hoger worden als gevolg van stijging van de lonen. Die stijging drukt eigenlijk uit dat de mensen ergens anders meer kunnen verdienen, dat wil zeggen meer kunnen produceren. De Europese kolenmijnen worden de een na de ander gesloten. Daaruit zien we dat het moeilijk is om precies te zeggen hoeveel een bepaalde soort van natuurrijkdom wezenlijk uitmaakt. | |
3.3 Minerale oliënOnder de mineralen neemt petroleum, of meer in het algemeen de groep van verschillende minerale oliën die in de natuur voorkomt, wel een heel belangrijke plaats in. Deze brandstoffen, smeermiddelen en grondstoffen voor een aantal chemische industrieën hebben geleidelijk aan een zeer grote betekenis in het economische leven verkregen. Enerzijds omdat zij oudere brandstoffen hebben verdrongen, anderzijds omdat de benzinemotor en soortgelijke motoren sterk in betekenis zijn toegenomen en ook omdat in oorlogen zeer grote hoeveelheden van deze oliën worden verbruikt. De bedrijven die deze oliën winnen en verwerken zijn dan ook zeer groot en zeer machtig en velen zien hen als de typische vertegenwoordigers van de kapitalistische produktie of het ‘imperialisme’, mede | |
[pagina 47]
| |
wegens het belang van hun produkten bij een eventuele oorlog. Sinds tientallen jaren is er een ‘jacht op de olie’ geweest, die aan de ene kant werd gedreven met technische en aan de andere kant met politieke middelen. De technische middelen begonnen met geologisch onderzoek en werden versterkt door steeds doelmatiger boormethoden. Werd er eerst naar olie onder het landoppervlak gezocht, later werd ook de mogelijkheid geopend om onder zee te boren. Het aantal landen dat met de moderne middelen winbare olievoorraden bezit neemt nog steeds toe. Daarbij is ook het aardgas een grote rol gaan spelen, dat te zamen met vloeibare oliën voorkomt. Steeds nieuwere reserves, moeilijker te bereiken, doch inderdaad bereikbaar, zijn aan de bekende reserves toegevoegd, die op zichzelf in een steeds sneller tempo werden opgebruikt. Een reeks arme landen heeft ook olie in zijn bodem en een land als Venezuela heeft er een belangrijke opkomst van zijn economie aan te danken gehad. Wellicht de grootste verandering in het olietoneel is de ontdekking van de oliereserves in het zogenaamde Midden-Oosten (of West-Azië en Noord-Afrika) geweest. De inkomens van landen als Iran en Saoedi-Arabië, alsmede van enkele kleinere staten in die streek (Koeweit, Bahrein Eilanden), zijn er snel door gestegen. Op het ogenblik is Libië in een ongeëvenaarde verandering betrokken. Eens een doodarm woestijnland is het bezig zijn inkomen met tientallen procenten per jaar te vermeerderen. Vooralsnog zijn de inkomensvermeerderingen zeer ongelijk verdeeld over de burgers van deze landen, maar in toenemende mate wordt door de regeringen van de meeste hunner getracht om de welvaart te spreiden. De regeringen van de oliebezittende landen hebben zich aaneengesloten om sterker te staan in hun onderhandelingen met de Westerse oliemaatschappijen en zijn erin geslaagd zeer belangrijke verhogingen te verkrijgen van de pachtbedragen (royalties) die zij ontvangen voor de toestemming (concessie) die zij verlenen om bepaalde gebieden in exploitatie te nemen. Een der redenen waarom zo vaak Westerse maatschappijen de oliewinning en -verwerking ter hand nemen, is dat er grote kapitalen nodig zijn voor deze bedrijvigheid. Daarnaast is er ook een grote hoeveelheid gespecialiseerde technische kennis toe vereist. Uiteraard speelt ook het feit dat een groot deel van de produkten door de rijke landen wordt gekocht een rol. Ook al zijn er in de laatste twintig jaar olie en gas gevonden in de rijkere landen - denk maar aan het Groningse aardgas en de Noordzee -, verreweg de grootste hoeveelheden komen, naar de huidige stand van onze kennis, voor in ontwikkelingslanden. Dit is een belangrijke factor voor een aantal van deze ontwikkelings- | |
[pagina 48]
| |
landen. In allerlei statistische overzichten met betrekking tot arme landen worden, als gevolg van deze stand van zaken, de olielanden al vaak afzonderlijk vermeld, omdat daar de vooruitzichten bepaald gunstiger liggen dan in de landen zonder minerale oliereserves. | |
3.4 De ligging van een landEen afzonderlijke natuurgave kan ook nog zijn de plaats waar een land ligt. Als een land op een kruispunt van grote verkeersaders ligt of de toegang tot een belangrijk gebied vormt, kan het daarvan grote voordelen trekken. Het zal dan verkeer en handel als natuurlijke bedrijvigheid kunnen beoefenen. Nederland is daarvan een voorbeeld, wat zowel tot uitdrukking komt in de positie van Dordrecht in de middeleeuwen als in die van Rotterdam vandaag. Er zijn ook ontwikkelingslanden die zo'n liggingsvoordeel hebben; Egypte en Panamá zijn de twee meest sprekende voorbeelden waarbij het doorgraven van een landengte ongekende mogelijkheden schiep. Natuurlijk vormen deze landen dan ook weer een aantrekkelijke ‘buit’ in de koloniale tijd of in een imperialistisch denken. En even natuurlijk kan er dan een reactie komen, zoals de nationalisatie van het Suez-Kanaal, die de Egyptenaren niet al te goed hebben weten te gebruiken. Na een aanvankelijk succes, wat betreft de vaardigheid van hun loodsen, hebben politieke hartstochten ten opzichte van Israël tot een minder voordelige toestand voor Egypte geleid, waarbij zelfs Zuid-Afrika, dat in het verleden een gunstige positie had gehad, deze weer enigszins terugwon. Ligging speelt ook een rol bij de betrekkelijke welvaart van de Libanon en Tunesië en begint een ander aspect erbij te krijgen, namelijk dat van landschapsschoon of andere aantrekkelijkheden voor toeristen. Een deel van de toenemende welvaart van Mexico of van Griekenland en Spanje kan uit de toeristenstroom worden verklaard. Onder de rijkere landen heeft Zwitserland natuurlijk dit voordeel al heel lang gehad. Er kunnen ook negatieve factoren bestaan, dat wil zeggen een duidelijk ongunstige ligging kan de welvaart van een land belemmeren. In de laatste tijd vragen de landen die niet aan zee liggen (‘land-locked countries’) om speciale aandacht. Voorbeelden zijn Afghanistan, Nepal en Paraguay. Meer in het algemeen kan men ook zeggen dat landen die ver van de rijkste landen liggen daarvan een nadelige invloed onder- | |
[pagina t.o. 48]
| |
Lokale voorlichting in het kader van de voedselverbetering in Dahomey. (Foto: novib, P. Kuiper)
| |
[pagina t.o. 49]
| |
Irrigatie oude stijl (India). (Foto: novib, P. Kuiper)
Irrigatie nieuwe stijl; grondboring nabij Indore, India. (Foto: D. Mason)
| |
[pagina 49]
| |
vinden. LinnemannGa naar eind13. heeft een schatting verricht met welke factor de buitenlandse handel van een land wordt vergroot of verkleind als gevolg van gunstige of ongunstige ligging ten opzichte van de voornaamste landen waarmee handel wordt gedreven. Hij komt tot de uitkomst dat Nederland en België door hun gunstige ligging meer dan driemaal zoveel handel hebben dan normaal en dat Japan, Australië en Nieuw-Zeeland minder dan de helft van de normale handel hebben wegens hun excentrische ligging. Daar een omvangrijkere buitenlandse handel kan bijdragen tot de welvaart, volgt uit deze cijfers dat door hun ligging België en Nederland bevoordeeld en Japan, Australië en Nieuw-Zeeland benadeeld zijn. Natuurlijk niet in de verhouding van 6 op 1, want de omvang van de handel is niet evenredig met de welvaart; hij verricht daartoe een bijdrage van wellicht een vijfde deel. Dit zou toch kunnen betekenen dat de welvaart van de lage landen enkele tientallen procenten lager zou zijn als zij niet de gunstige ligging hadden die zij nu eenmaal hebben en de welvaart van de drie andere genoemde landen enkele tientallen procenten hoger, bij een gunstiger ligging dan zij hebben. | |
3.5 Verbreking van het ecologisch evenwichtWij zijn eraan herinnerd, in de voorafgaande paragrafen, dat een essentieel deel van de menselijke welvaart te danken is aan de natuurrijkdommen der aarde. De mens heeft gedurende zijn geschiedenis door ervaring en door nadenken getracht om deze natuurgaven steeds meer te benutten en naar zijn hand te zetten. Dat is al heel vroeg begonnen, toen bepaalde dieren tot huisdieren werden en andere als vee werden behandeld. Dat heeft zich voortgezet door het stelselmatig kweken of ‘verbouwen’ van gewassen en vervolgens door het verbeteren van zowel de wijze van verbouwen als de aard der gewassen. Dit proces van het naar zijn hand zetten of manipuleren van de natuur is op steeds verfijnder en steeds omvangrijker wijze voortgezet. Ook heeft het zich, zoals men weet, niet tot de buitenmenselijke natuur beperkt. Bepaalde mensen hebben ook andere mensen naar hun hand gezet, vaak met niet zo mooie resultaten, maar ook wel met goede gevolgen voor de ‘gemanipuleerden’, dat hangt af van het doel dat wordt nagestreefd. Bovendien heeft de mens met zichzelf geëxperimenteerd. We komen daarop nog uitvoerig terug. Daarbij bleek telkens opnieuw dat men ook kon ontsporen. Sommigen konden het juiste spoor daarna niet terugvinden; ande- | |
[pagina 50]
| |
ren leerden hoe in net vervolg niet te ontsporen. Door een intensiever beoefening van de akkerbouw bemerkte men dat de grond werd uitgeput; de voedzame bestanddelen voor de planten werden in een te hoog tempo aan de grond onttrokken. Men vond als een middel daartegen de wisselbouw, waarbij in achtereenvolgende jaren verschillende gewassen werden geteeld of ook wel een jaar de grond braak bleef liggen. Bij het proberen van wat de vele planten of dieren die men at voor gevolgen hadden voor het eigen lichaam is de mens door een lange reeks van ontsporingen te weten gekomen wat goed en wat slecht voor hem is. Met vergiftige paddestoelen past men nu meestal wel op en men kent heel wat geneeskrachtige kruiden. Tot de ontsporingen behoren natuurlijk ook het zich overeten of zich bedrinken, in oude en nieuwe vormen. Sommigen kunnen zich tegen zulke verleidingen niet op de been houden en hebben de hulp van anderen nodig om er weer af te komen. Toen eenmaal de industrie was ontstaan met haar enorme mogelijkheden om, bij goede toepassing, de menselijke welvaart te doen stijgen, traden ook nevengevolgen op die minder aangenaam waren. Niet alleen nu hebben wij luchtvervuiling, al is zij tegenwoordig een veel groter gevaar geworden; de vuile steden en treinen uit het kolentijdperk waren er een eeuw geleden al. Hier bracht de elektriciteit verbetering. Al omstreeks 1900 werd het nodig gevonden om in ons land de Hinderwet aan te nemen; overeenkomstige wetten bestaan elders. Lang geleden werd de mens zich er al van bewust dat overmatige jacht op bepaalde dieren niet alleen leidde tot het uitroeien van die diersoorten, maar soms ook tot onverwachte onaangename gevolgen voor de mens zelf. Als er teveel vogels worden geschoten, krijgen de insekten hun kans om ons dwars te zitten. We spraken al over het te veel omkappen van bossen en de gevolgen voor de bodem. Wetenschappelijk onderzoek leidde tot het gebruik van kunstmest, door de chemische industrie in steeds toenemende hoeveelheden vervaardigd. Daardoor werden sterke vermeerderingen van opbrengsten verkregen. Maar reeds een halve eeuw geleden waarschuwde Rudolph Steiner tegen het zover van de natuur afwijken. Misschien had hij meer gelijk dan toen werd gedacht, ofschoon de argumentatie slechts een aanvoelen was en geen streng wetenschappelijk bewijs. Doch welk wetenschappelijk onderzoek is het laatste woord dat men over een onderwerp kan zeggen? Omstreeks dezelfde tijd kwam in Londen het verschijnsel van de ‘smog’ - rook met mist vermengd - op, wat een ander voorbeeld van luchtvervuiling was, voor sommige mensen een direct dodelijk gevaar. | |
[pagina 51]
| |
En nu voelen wij ons van alle kanten bedreigd door het verbreken van natuurlijke evenwichten, die men ook wel ecologische evenwichten noemt. Drie grote complexen van oorzaken voor dit gevaar hebben meegespeeld. In de eerste plaats de snelle groei van de omvang van alle produktie en daarmee ook van de produktie die het natuurlijke evenwicht kan verbreken; daarmee nauw verbonden de verhoging van het tempo van werken. Door de omvang van het autoverkeer is de vervuiling van de lucht door uitlaatgassen sterk toegenomen. Door de sterk vergrote produktie van de chemische nijverheid is het vraagstuk van zowel lucht- als waterverontreiniging in ernst snel toegenomen. Het verhoogde tempo gaat gepaard met een groter aantal zenuwstoornissen, evenals het grotere lawaai, dat vooral door het verkeer en daarbij ook door het vliegverkeer wordt veroorzaakt. De zenuwstoornissen probeert men ten dele door een groter verbruik van zenuwstillende middelen tegen te gaan. De tweede groep van factoren kan worden aangeduid met de versnelde wetenschappelijke ontwikkeling. Evenals bij de gewone produktie is het wetenschappelijke werk steeds systematischer aangevat en tot een bedrijfstak geworden die geleid heeft tot een snellere opeenvolging van nieuwe uitvindingen en ontdekkingen. Verdelgingsmiddelen waarmee men insekten te lijf gaat bedreigen ook mensen. Kleurstoffen waarmee men vruchten versiert om hun kwaliteit beter te doen schijnen, leveren eveneens gevaren op. In groten getale komen nieuwe geneesmiddelen beschikbaar, soms een uitkomst, maar soms ook een gevaar, vooral wanneer men er te gemakkelijk naar grijpt. De jacht naar nieuwe dingen heeft ook een aantal medici aangetast en een neiging om iets te vlug met een nieuw middel naar voren te komen is bemerkbaar. Men heeft ontdekt dat sommige inentingen onverwachte neveneffecten hebben, zoals de kinderverlamming. Men heeft ontdekt dat roken longkanker in de hand werkt. Het is nog maar enkele jaren geleden dat het softenondrama ons heeft opgeschrikt en gewaarschuwd voor een te gemakkelijk gebruik van zenuwstillende middelen. Ook is gebleken dat sommige der sterkere middelen het karakter van een gebruiker kunnen doen veranderen, vaak in ongunstige zin. Natuurlijk is de allerergste ontwikkeling die van de natuurkunde geweest, die de kernbom, die ons aller bestaan zelfs bedreigt, heeft mogelijk gemaakt. Een derde complex van factoren kan gezien worden in de veranderde levensgewoonten van een groot aantal mensen. Een veranderde instelling tegenover het werk en het leven die er in het algemeen toe neigt om de dingen gemakkelijker te nemen. We | |
[pagina 52]
| |
hebben in het voorgaande al een paar voorbeelden genoemd: het sneller grijpen naar geneesmiddelen die niet alleen maar een goede uitwerking hebben. Ook de neiging om meer en andere genotmiddelen te beproeven, waaronder er zijn waaraan men verslaafd kan raken. In de laatste tijd zijn er in de Verenigde Staten schrikbarende gevolgen opgetreden en andere landen zullen aan dezelfde risico's worden blootgesteld. Want al deze veranderingen liggen in de ontwikkeling van de mens en de maatschappij opgesloten, tenzij wij ons de gevaren bewust worden en er maatregelen tegen nemen. We zien dus hoe volumevergroting, tempoverhoging, nieuwe vindingen en nieuwe gedragingen op vele wijzen allerlei evenwichten blijken te bedreigen, die zowel voor het welzijn in het algemeen als voor de gezondheid in het bijzonder ernstige gevolgen kunnen hebben en die vragen om een nieuwe politiek en om nieuwe normen van gedrag. We moeten ons, met andere woorden, bezinnen op zowel nieuwe taken voor de gemeenschap als op een nieuwe levenshouding, waarbij wij uit de roes van de jacht naar meer en steeds weer iets nieuws ontwaken en beseffen wat ons wezenlijk geluk eigenlijk vereist. Het antwoord zal moeten getuigen van het begrip dat ons leven en daarmee ons geluk van een groot aantal evenwichten en verhoudingen afhangt en slecht gediend wordt door het eenzijdig najagen voor honderd procent van enkele aspecten van het leven. Geen honderd procent vrijheid, geen honderd procent openheid, geen honderd procent inspraak, geen honderd procent genot, maar alle aspecten van het levensgeluk in onderling evenwicht, niet alleen binnen een persoon, maar ook binnen de maatschappij en binnen de maatschappelijke taken. |
|