Een leefbare aarde
(1970)–Jan Tinbergen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Waarom strijd tegen de armoede?2.1 Armoede betekent ellendeDe strijd tegen de armoede, die steeds meer het centrale punt wordt van de nationale en de internationale politiek, wordt gevoerd om verschillende redenen. De meest eenvoudige en directe reden is dat, om het deftig te zeggen, armoede veel menselijk leed meebrengt, of gewoner, dat armoede een hoop narigheid betekent voor wie er het slachtoffer van is. Dat geldt natuurlijk des te meer naarmate de armoede groter is. Dan snijdt zij direct in het lichamelijke bestaan van de slachtoffers. Honger, een vuile omgeving, ziekte, eentonigheid. Zorgen voor het eigen bestaan en voor dat van het gezin. Moeheid en onverschilligheid en het terugvallen op een bestaan dat dat van de dieren benadert. Wanneer het meer de armoede in vergelijking tot anderen in de omgeving wordt en minder het naakte bestaan betreft, is het minder de directe stoffelijke nood dan een geestelijke kwelling. In de rijkere landen is de directe honger minder het vraagstuk, maar de ergernis dat zovele anderen het beter hebben; dat men zijn gezin niet geven kan waarom het vraagt; dat zo velen in de buurt allerlei dingen en mogelijkheden bezitten die in het algemeen als vanzelfsprekend worden beschouwd. Kinderen vragen om wat hun kameraadjes op school wel hebben en zij niet. Het telkens weer moeten uitleggen dat er geen geld voor is, schept een minderwaardigheidsgevoel, dat ondermijnend werkt op een gezond gevoel van eigenwaarde, waaraan iedereen behoefte heeft om door het leven te komen. Wij hebben al enkele getallen genoemd die het leven van de massa van de bevolking beschrijven en de grote verschillen in welvaart tot uitdrukking brengen. Maar denken wij ons wel altijd voldoende in in de gevoelens die gepaard gaan met het armoedige leven dat deze cijfers tot uitdrukking trachten te brengen? Zijn wij ons werkelijk bewust wat het betekent om bijv. een tiende te hebben van het inkomen dat bij ons gewoon is? Daartoe moet men inderdaad moeite doen, want cijfers en feiten, indien vaak herhaald, stompen ons af. Het is het grote nut van de televisie dat zij, beter dan de statistieken of de berichten in de krant, die cijfers en feiten weer tot leven kan brengen. We kunnen het ook zelf proberen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de cijfers te ontleden. Hoe wordt een inkomen dat maar een tiende is van het onze besteed? Wat komt er aan eten op tafel, wat kan er af voor kleding, voor huisraad? Welke posten zijn volkomen afwezig in het huishoudboekje van mensen met een inkomen van een paar duizend gulden per jaar voor een heel gezin? Natuurlijk ontbreekt een vakantiereis geheel, en veelal ook een bioscoopje; een radio kan alleen beluisterd worden op het dorpsplein. Naar school moet gelopen worden, vaak over lange afstanden. De gezinnen die in Calcutta op straat wonen, leven onder de brandende zon of in de tropische regens, die door hun armzalige kleren tot op hun huid doordringen. De stilte komt pas 's nachts, overdag is er het straatlawaai, dat door het grote aantal vrachtauto's in Calcutta niet minder is dan in een onzer steden. Het beetje eten kan op de stoep van een straat niet erg smakelijk worden toebereid. Zieken moeten op straat ziek zijn en er misschien deze keer, of anders een andere keer, sterven. Ook zij die niet zo ernstig ziek zijn, doch alleen maar lijden aan de buikstoornissen, veroorzaakt door de slechte hygiëne, waaraan de helft van de bevolking lijdt, zullen de onprettige gevolgen daarvan op straat moeten dragen. Om wat meer eten te hebben zal een sterke jonge man misschien wat geld trachten te verdienen door een riksja te trekken, waarmee hij als een trekdier een of twee wat meer welgestelde mensen op een sukkeldrafje door de straten vervoert, in de brandende zon, en als betaling een paar kwartjes int. Van ‘luie Aziaten’ gesproken! Als oefening voor de verbeeldingskracht van de lezers zijn in tabel 2.1.1 enige cijfers vermeld die door de goede zorgen van de Indiase statistici zijn verzameld.
tabel 2.1.1 Uitgaven per jaar per gezin voor een aantal posten in rupees (ongeveer een gulden), 1949/1950Ga naar eind9. (gemiddelde grootte van het gezin: 5,2 personen).
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rekent u zelf nu eens uit wat er per week beschikbaar is! Ten slotte nog iets voor hen die meer van dieren dan van mensen houden - en waarom ook niet, het dier lijdt mee! Dieren zoals honden, katten of paarden in een ontwikkelingsland als India zijn broodmager, nerveus snuffelend naar een restje voedsel hier of daar, dat zelfs de mensen niet lusten. Om maar niet te praten van het ongelooflijke meevallertje dat een hond kan hebben die de plaats voorbijgaat waar vreemde bezoekers zojuist een picknick hebben gehouden en achteloos wat hebben laten liggen, omdat zij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geheel verzadigd waren. In een oogwenk is er niet één, maar zijn er vijftig honden, die driftig elkaar deze tractatie betwisten. Maar wanneer overkomt een hond zo'n meevallertje? Het kan hem eerder overkomen dat hij, van honger gestorven, drie dagen blijft liggen in een drukke straat, waar de mensen over hem heen stappen, verdiept in hun eigen zorgen. En de heilige koeien dan, zult u vragen, die hebben het toch maar goed! Het is waar dat zelfs de tram voor hen stopt, maar ze zijn ook niet zó bloeiend; het is velover-been-heiligheid. Misschien hebben de gieren en de kraaien die steeds boven India cirkelen het beter - want telkens als er een mens of een dier sterft, hebben zij iets te eten en hun onheilspellende aanblik maakt deel uit van het landschap van de armoede. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Armoede leidt tot botsingen en conflictenVoor de burger van een welvarender werelddeel is het onbegrijpelijk hoe, op het eerste gezicht, zoveel van dit alles dag in dag uit laconiek wordt opgenomen, of veeleer gelaten wordt gedragen. Maar dan plotseling barst het los en breken de conflicten uit, ontlaadt zich de opgekropte spanning, zelfs in een geduldig land als Bengalen. En dezelfde massa's die uitlopen om een leider te zien, kunnen zich veranderen in rebellerende mensenzeeën. Vaker dan in welvarende landen, zoals verschillende nauwkeurige onderzoekingen uitwijzen. En wie zou zich erover verbazen? Een der stelselmatige onderzoekingen naar het aantal conflicten in een aantal landen en de aard daarvan is dat van I. en R. FeierabendGa naar eind10.. Zij spreken van labiliteit wanneer er van ongewone gebeurtenissen sprake is en passen de volgende schaal toe:
Elk land dat door hen onderzocht is, wordt in de categorie geplaatst van de labielste gebeurtenis die er tussen 1955 en 1961 heeft plaatsgevonden. Aldus komt het volgende beeld te voorschijn: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het beeld wordt niet anders wanneer men alle landen in de tabe opneemt die door de Feierabends onderzocht zijn. Een tweede onderzoek naar de vormen van geweld die in een aantal landen zijn opgetreden, is verricht door F. van den BurgGa naar eind12.. Zij onderscheidt: I diffuse sociaal-politieke onrust; II staatsgreepachtige activiteiten; III kleine guerrilla of clusters van gewelddadige (antikoloniale) acties; IV beperkte burgeroorlog of antikoloniale oorlog; V endemische guerilla; VI toestand van ernstige anarchie; VII volledige burgeroorlog of antikoloniale oorlog en vindt voor de periode 1950/1967 o.m. het volgende beeld (gemiddeld aantal acties per land):
Hieruit ziet men eveneens dat alle vormen van geweld vaker voorkomen in armere dan in rijkere landen. Soms uit zich de - bijna machteloze - woede om redenen die ons weer vreemd aandoen. Om kwesties van taalverschillen of van godsdienstige tegenstellingen in plaats van om de wezenlijke oorzaak: de ellende. Dan is er toch nog energie om de man die een andere taal spreekt of die van een andere levensbeschouwing getuigt, te lijf te gaan, te wonden, te doden. Sommigen zullen zeggen, en niet ten onrechte, dat in België de Vlamingen de Walen ook te lijf gaan of dat ongeregeldheden in een protestantse streek vanwege een processie van katholieken niet onbekend zijn. Eveneens terecht zullen zij zeggen dat bij ons in de laatste tien jaar de hardhandigheid behoorlijk is gestegen (ofschoon misschien niet in vergelijking tot woeliger tijden met stakingsonlusten). Maar ook in een als vreedzaam bekend staand land als India is de onrust duidelijk gestegen. Het is een oude ervaring dat binnenlandse conflicten kunnen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leiden tot buitenlandse. Regeringen in moeilijkheden hebben vaak gezocht naar afleidingsmanoeuvres. Er is altijd wel een buurland waarmee men appeltjes te schillen heeft. En dan kan de gemakkelijk af te leiden publieke opinie worden gericht op alle slechtheid van het buurland. Niet dat nu de armoederellen de enige zijn waarom oorlogen worden ondernomen. Het internationale conflict is een veel te gecompliceerd verschijnsel om dit te kunnen beweren. En lange tijd waren de rijkste landen in Europa de ergste oorlogshaarden. Toch is het duidelijk dat het buitenlandse conflict een gemakkelijke uitweg is voor welke regering ook om een grootscheepse afleiding te organiseren. En buitenlandse conflicten zijn voor de gehele wereld een steeds dodelijker gevaar aan het worden. De groei van de oorlog, die eens het handwerk van specialisten, de militairen, was - waarbij het burgerleven kon doorgaan -, naar wat de ‘totale’ oorlog wordt genoemd, is een onheilspellende ontwikkeling. Dat was al zo gedurende de Eerste Wereldoorlog, waarin het woord ‘wereld’ ons herinnert aan de uitbreiding in de ruimte. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werd er al bewuster naar gestreefd om de oorlog ‘totaal’ te maken, ook als gevolg van de noodzaak wapens te produceren en de gewone produktie daarvoor in te krimpen. Slachtoffers onder de burgerbevolking werden steeds meer een normale trek van gevechten die met massale luchtbombardementen werkten. De kernbom op Hirosjima luidde de nieuwste en meest dreigende fase in. De grootste ontwikkelde landen beginnen te begrijpen dat het kernwapen eigenlijk niet kan worden gebruikt, maar doen de kleinere of minder ontwikkelde dat ook? Bovendien: maken de grote landen er werkelijk ernst mee? Daarom is er ook een machtig ander argument dan ‘alleen maar’ de ellende van de armoede om deze laatste te lijf te gaan: de armoede is een der bronnen waaruit de oorlog en daarmee de kernoorlog kan voortvloeien. Voor wie de ellende van anderen niet zo veel zegt, moge dit dan een reden zijn om zich in te spannen voor een georganiseerde ‘totale’ strijd tegen de armoede, overal, maar vooral in de ontwikkelingslanden. Wie daarbij opmerkt dat de arme landen toch geen macht hebben en dus geen bedreiging voor ons vormen, vergeet dat zij bondgenoten kunnen hebben die wel macht hebben. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 Uitbuiting van de armoede door Oost en WestHet proces waarbij armoede via binnenlandse conflicten tot buitenlandse conflicten leidt, wordt bevorderd door de tegenstelling | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tussen Oost en West, waarmee ik bedoel de communistische en de niet-communistische landen. Met Oost bedoel ik daarbij de landen waar de communistische partij de alleenheerschappij heeft; alle andere ontwikkelde landen, daaronder Japan, zal ik als West aanduiden, wanneer ik kort wil zijn. Een groot aantal leiders in het Oosten en in het Westen zien het verschil tussen hun sociale stelsels zó groot, dat zij van geen toegeven willen weten in de ideologische strijd over deze stelsels. Dat wil zeggen dat men zijn eigen ideeën over de inrichting van de maatschappij zoveel mogelijk wil verbreiden en zijn aanhang vergroten. Van een poging om eigen denkbeelden te herzien in het licht van ervaring en logica komt maar weinig terecht en vooral de leiders van de uiterste opvattingen willen daarover niet horen. Het is daarom bij deze leiders een strijd waarbij men geen middelen schuwt om aanhang te krijgen. Aan communistische zijde rekent men vooral op de aanhang van de arme massa's in de ontwikkelingswereld en men beschouwt het als vanzelfsprekend dat deze het met hen eens zijn. De communistische partijen in de ontwikkelingslanden voeren een onverzoenlijke strijd tegen het imperialisme, dat voor hen identiek is met de opvattingen van het vrije bedrijfsleven en de vrije concurrentie. De leiders aan Westerse zijde concentreren de aandacht op de vraag of er vrije verkiezingen kunnen worden gehouden, iets wat de communisten meestal niet wensen. Wij willen hier niet ingaan op meer bijzonderheden van de opvattingen aan beide zijden; wij komen daarop terug in hoofdstuk 8. In deze paragraaf willen we spreken over de wijze waarop de armoede van een groot aantal mensen door politieke leiders wordt uitgebuit om hun aanhang te versterken. Twee soorten van ongeoorloofde druk worden door beide zijden toegepast: gewelduitoefening en economische druk. Als de aanhang niet vrijwillig wordt verkregen, wordt vaak intimidatie toegepast door bedreiging met lichamelijk geweld of met wapens. Economische druk wordt uitgeoefend door de aanbieding van een loopbaan in een leger - een bevrijdingsleger of een leger ter verdediging van de oude orde. In landen waar zoveel werkloosheid heerst en waar ook werkende mensen zo weinig verdienen als in vele ontwikkelingslanden, is de verleiding om in een leger dienst te nemen veel groter dan in een welvarender land. Deze gebruikmaking van de armoede voor eigen politieke doelen is daarom wijd verbreid in de arme delen van de wereld en draagt bij tot de spanningen. Het ongelooflijke uithoudingsvermogen van bijvoorbeeld de Vietcong is ten dele terug te voeren tot het armelijke bestaan van de Aziatische mens. Natuurlijk is het niet de enige factor. Maar de armoede is ook hier | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een der oorzaken van het gemak waarmee men tegenstellingen verscherpt en ook daardoor een element van gevaar voor de vrede. De armoede werkt de polarisatie in de hand, dat wil zeggen het zich opstellen in twee onverzoenlijke kampen; een van de verschijnselen die ook al weer gevaarlijker zijn geworden door de beschikbaarheid van wapenen met een veel grotere vernietigingskracht dan een halve eeuw geleden. Behalve dat de armoede de ‘gewone’ uitbuiting in het produktieproces mogelijk maakt, maakt zij ook deze ‘politieke uitbuiting’ mogelijk, die het oorlogsgevaar vergroot. En een van de redenen waarom conflicten zoals in Vietnam zo lang duren, is ongetwijfeld de armoede, die het soldaat-zijn in ontwikkelingslanden relatief aantrekkelijk maakt, in tegenstelling tot in de rijkere landen, waar het steeds minder aantrekkelijk wordt om bij het leger te worden ingelijfd en waar dan ook de protesten ten dele berusten op deze onaantrekkelijkheid. Hier spelen natuurlijk ook heel andere, en meer respectabele, redenen een rol. In vele gevallen is het maatschappelijk onrecht zo duidelijk dat dit een aantal mensen heeft bewogen om, ondanks de mogelijkheid van een rustig en goed bestaan, partij te kiezen voor de onderdrukten en zich met grote opofferingsgezindheid in de strijd te werpen. Te velen in de rijkere landen zijn er zich onvoldoende van bewust dat er zich in de wereld der arme landen ook zoveel onrecht - naast armoede - weet te handhaven. De conclusie kan geen andere zijn dan die, die wij uit de ellende rond de armoede hebben getrokken, namelijk dat grote prioriteit moet worden gegeven aan de strijd tegen de armoede, die voor een deel ook onderdrukking als oorzaak heeft. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.4 Ontmoeting met de armoede: ‘gastarbeiders’Een van de manieren waarop de armoede van de ontwikkelingslanden ons wordt thuisbezorgd, is de stroom van vreemde arbeiders, uit arme landen, die in toenemende mate ons land en West-Europa in het algemeen bereikt. Overal komen wij hen nu tegen: Italianen (uit Zuid-Italië), Spanjaarden, Grieken, Turken, Marokkanen. Gedreven door ons stijgend loonpeil en door de gemakkelijker vervoersmogelijkheden komen zij hierheen, al of niet ‘legaal’, en worden in dankbaarheid ontvangen door een aantal bedrijven dat in Nederland geen arbeiders meer vindt voor het ruwere werk, althans niet genoeg. Het begon in de mijnen, in Zwitserland ook vooral in de bouwvakken. Maar ook in vele fabrieken waar ongeschoolde arbeid een rol van betekenis speelt, komen zij binnen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Europese Economische Gemeenschap zijn buiten hun eigen land 1,7 miljoen Italianen werkzaam. In Zwitserland is een op de vier arbeiders een buitenlander. Als men 's zomers de toeristenoorden in Zwitserland bezoekt, wordt het rijke deel van Europa daar bediend door het arme deel. Wat zich vroeger in het klein binnen elk land voordeed, doet zich nu voor op veel wijdere schaal tussen landen. In verschillende opzichten is het goed dat deze vreemde arbeiders bij ons werken. Zij brengen daardoor, zij het met heel wat opofferingen, een klein stukje van onze welvaart naar hun zoveel armere landen. Het is ook in zoverre goed, dat ‘onze mensen’ nu de beter betaalde beroepen kunnen uitoefenen. Het is ook goed omdat daardoor, als men er tenminste voor openstaat, mensen van verschillende volken elkaar kunnen leren kennen. Dat kan de blik van allen verbreden. Dat gebeurt weliswaar veel minder dan men zou wensen. Er is veel onderling wantrouwen en wanbegrip. Omdat men elkaars taal niet verstaat en verschillende gewoonten heeft en omdat de meeste mensen nogal beperkt denken en voelen, komt er van een internationalisme maar weinig terecht. Men geraakt gemakkelijk in conflict. De buitenlanders, met de mooie naam van ‘gastarbeiders’ aangeduid, worden niet bepaald behandeld als gasten. Er komen conflicten over het eten, want zij zijn ander eten gewend en vinden ons eten niet zo lekker. Er komen ook wel eens conflicten over de omgang met ‘onze’ meisjes. Er wordt gauw gezegd dat de buitenlanders meer overtredingen of zelfs misdaden begaan, ofschoon dit niet waar is. De buitenlandse arbeiders zijn gewend hard te werken, want er is in hun landen werkloosheid, die als een zweep werkt. Mede daardoor worden de gastarbeiders door de werkgevers meer gewaardeerd dan door hun Nederlandse collega's, die zich niet meer laten opzwepen. Bijzonder ongastvrij behandelen wij de gastarbeiders als het gaat om hun huisvesting. Zij worden ondergebracht in wat pensions heten, maar beter mensenpakhuizen zouden kunnen worden genoemd. Dit hangt natuurlijk wel samen met onze woningnood en met hun woongewoonten. Zij zijn niet zo netjes op hun huizen als wij en het is alleen een bepaald soort pensionhouders dat, tegen goede betaling, bereid is het risico te lopen van een snelle uitwoning van hun huizen. Gelukkig begint er iets te ontwaken in het Nederlandse volk en beseft men dat hieraan iets gedaan moet worden. De overheid, enige stichtingen en de vakbeweging beginnen te begrijpen dat Turken ook mensen zijn en dat we niet zo'n | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goed figuur hebben geslagen. Men moest eens weten welke gastvrijheid er in het Midden-Oosten bestaat, dan zou men beseffen dat wij ons collectief moeten schamen. Hoe dit alles zij, de komst van de gastarbeiders is inderdaad een ontmoeting, een confrontatie, met de armoede van de ontwikkelingslanden. We zullen er goed aan doen dat te begrijpen en ernaar te handelen. Niet alleen in het kleine, hoe goed ook, door hen beter te huisvesten en proberen te begrijpen, maar ook in het grote door voor de wereld als geheel de strijd tegen de armoede op te nemen. Alleen daardoor zal op den duur de komst van de buitenlandse arbeiders anders worden; dan zullen zij misschien eens als toeristen komen. Dat zal nog wel even duren, we kunnen eerder verwachten dat er meer en meer zullen komen en ook uit nog verder afgelegen landen. Want ook als de strijd tegen de armoede behoorlijk op gang zal komen, zal de werkloosheid in de ontwikkelingswereld nog geruime tijd toenemen; de reismogelijkheden zullen gemakkelijker worden en de stroom zal zich dus verbreden. In Zwitserland is het aantal buitenlandse arbeiders al zó groot, zoals wij zagen, dat er nu een beperking is ingevoerd. In geen enkele stad mag meer dan 10% van de bevolking uit buitenlandse arbeiders bestaan. De maatregel is misschien begrijpelijk voor ons, maar zal het niet voor de arbeiders uit de arme landen zijn. De vervreemding van het Westen zal erdoor toenemen. Uit een oogpunt van internationale solidariteit is het niet mooi. Er is één zijde aan het verschijnsel van de ‘trek’ der arme arbeiders naar het Westen die ook nog moet worden genoemd. Het is de hygiënische zijde: er is natuurlijk een toenemende kans dat bepaalde ziekten zullen worden overgebracht. Alles bijeen vormt het verschijnsel van de ‘gastarbeiders’ een andere aansporing - voor wie er nog niet genoeg redenen zouden zijn - om het wereldarmoedeprobleem te lijf te gaan. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.5 Doelen van de strijdNu langzamerhand het besef is doorgedrongen dat er op wereldschaal een grootse strijd moet worden aangebonden tegen de afschuwelijke armoede, die zeker de helft van de mensheid teistert en die landen betreft die in totaal tweederde van de wereldbevolking tellen, is het nodig om ons duidelijk af te vragen wat de doelen van deze strijd zijn. Want alleen dan zal de strijd doelmatig kunnen worden gevoerd. Het gaat niet alleen om het helpen bij bijzondere rampen. Dat is | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook goed en soms het allerdringendst. Het zijn de gevallen die het meest tot de mensen spreken. Toen in 1965 de eerste van twee misoogsten in India intrad, heeft het Nederlandse publiek zich ook bepaald niet onbetuigd gelaten en in korte tijd een mooi bedrag bijeengebracht. Het gaat echter om een actie van lange adem, die stelselmatig moet worden gevoerd en daarom op de beste wijze moet worden georganiseerd. Om dat te kunnen doen, moeten de doelen duidelijk worden gesteld. Deze zijn, kort samengevat, het welzijn van de grote massa der bevolking van de arme landen duidelijk zichtbaar te verhogen. Om te bepalen wat daartoe gedaan moet worden, moet men echter wel nauwkeurig vaststellen waaruit dat welzijn is opgebouwd en hoe men elk van de aspecten van dat welzijn kan helpen verbeteren. Daar een mens in de eerste plaats een levend wezen is met een stoffelijk bestaan en daar bovenuit met niet-stoffelijke behoeften, is het nodig om eerst de vervulling van deze twee grote groepen van behoeften te bepalen. We zullen daarop aanstonds nader ingaan. We willen eerst ook nog eraan herinneren dat de mens in groepen leeft: in een gezin of althans een familie, maar ook nog in tal van andere groepen: de groep van zijn buren of buurtgenoten, van degenen met wie hij werkt, met wie hij zich vermaakt of naar hogere waarden zoekt, degenen met wie hij in een opgelegd verband leeft, zoals de staat of de kleinere gemeenschappen die hij niet vrijwillig kan kiezen. Uit al deze sociale verhoudingen komen ook behoeften voort en niet alleen uit zijn individuele bestaan. Er is aldus een vierledige onderverdeling van de behoeften: stoffelijke en niet-stoffelijke behoeften, die óf van individuele óf van collectieve aard kunnen zijn. De stoffelijke behoeften zijn die aan voeding, kleding, huisvesting en aan een aantal verdere dingen die het leven mogelijk maken: medicijnen als men ziek is, vervoer naar en van het werk, en vermaak bijvoorbeeld. Bij deze laatste komen we al aan de grens van het onstoffelijke; over die grens kan men twisten. Is een toneelvoorstelling een stoffelijke of een geestelijke behoefte? En moet men nieuwsberichten of onderwijs en opleiding tot de stoffelijke of de geestelijke behoeften rekenen? Een stoffelijke behoefte van collectieve aard is bijvoorbeeld bescherming tegen geweld door de politie of een leger. De collectieve onstoffelijke behoeften, zijn veelal godsdienstige of daarmee te vergelijken behoeften (die ook een heel persoonlijk aspect kunnen hebben). Ook bestaat behoefte aan het samenleven van man en vrouw en van een eventueel gezin of van een grotere familie. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de zeer armen behoren de meest gewone stoffelijke behoeften al tot de niet voldoende vervulde. Wij spraken daarover al. Er is behoefte aan meer, soms veel meer voeding; aan voeding van een betere samenstelling. Er is behoefte aan betere kleding en vooral aan betere huisvesting. Er is daarnaast ook behoefte aan een menswaardiger behandeling op het werk, in de dorpsgemeenschap of de stad. Een deel van het betere welzijn zal dan ook moeten worden gevonden door andere verhoudingen tussen de mensen te scheppen, die niet alleen bestaan uit een gelijkere inkomensverdeling, maar ook uit andere verhoudingen tot werkgevers of regeerders. In ettelijke ontwikkelingslanden zijn deze verhoudingen voor ons ongelooflijk en veel erger dan in onze ergste herinneringen aan het eigen verleden. Zoals men weet zijn er landen waar de ene groep mensen zich zo verheven voelt boven de andere, dat zij niet tegen de leden van de andere groep spreekt en geen water uit dezelfde pomp wil drinken. Er worden door sommige heersers gewelddaden gepleegd tegen de ‘onderdanen’, waarbij de gummistok nog maar een instrument om te strelen is. Er bestaan heersende groepen die zichzelf velerlei voorrechten hebben toegekend, zoals het recht de helft van de oogst te nemen of geen belasting te betalen. In de meeste ontwikkelingslanden bestaat geen sociale wetgeving zoals wij die geleidelijk aan hebben opgebouwd en weduwen en wezen worden aan hun lot overgelaten, of althans aan de goedheid van familie en vrienden. De rechten op hulp door het wijdere familie- of dorpsverband zijn gewoonten, maar bestaan niet op de wijze van het geschreven recht met een verplichting die kan worden afgedwongen. Uit deze schets kan men de voornaamste doelstellingen voor de strijd tegen de armoede afleiden. Er is behoefte aan een sterke vergroting van de voedselvoorziening, een verbetering van de kwaliteit van het voedsel en een duidelijke verbetering van de behuizing. Er is behoefte aan verandering van de verhoudingen tussen de mensen door de afschaffing van voorrechten. Er is behoefte aan betere voorlichting en beter onderwijs. Er is behoefte aan werkgelegenheid voor hen die geen werk kunnen vinden en er is behoefte aan een beter georganiseerde maatschappij, bijvoorbeeld wat betreft de belastingen en de sociale voorzieningen. Het is niet altijd gemakkelijk om een duidelijke scheiding aan te brengen tussen de uiteindelijke doelen en de middelen die men moet gebruiken om die doelen te bereiken. Onder de middelen bevinden zich bovendien middelen die moeten worden gebruikt door afzonderlijke personen, door groepen, door regeringen en door groepen van regeringen. Vaak zullen daarbij regeringen maatregelen nemen om afzonderlijke personen of bedrijven tot actie te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bewegen. Middelen in de zin van de sociaal-economische politiek zijn in het bijzonder activiteiten van regeringen, die dan òf direct tot een of meer der doelen moeten leiden òf indirect door het beinvloeden van personen, bedrijven, scholen enz. Redeneren wij terug vanuit een der doelen, bijvoorbeeld een betere voedselvoorziening van de massa der bevolking, dan zullen als directe middelen daartoe onder meer een grotere produktie of invoer van voedsel en een grotere koopkracht van de massa nodig zijn. De grotere produktie zal bijvoorbeeld tot stand gebracht kunnen worden door het gebruik van beter zaaigoed en van meer kunstmest en door een betere bevloeiing. Dit zijn voorbeelden van indirecte middelen. De keten kan verder worden voortgezet: voor het gebruik van beter zaaigoed zal het nodig zijn dat het ingevoerd of geproduceerd wordt, dit laatste is mogelijk nadat wetenschappelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Dit onderzoek kan op zijn beurt een onmiddellijke activiteit van de regering zijn en dan zijn wij op een der ‘uiteindelijke’ middelen gekomen. Er is een heel netwerk van verbanden tussen de door de regeringen aan te wenden ‘uiteindelijke’ middelen en de ‘uiteindelijke doelen’, met daartussen in ‘afgeleide doelen’, zoals bijvoorbeeld de hogere produktie. Soms is daarentegen de keten tussen doel en middel zó kort, dat het middel bestaat uit het direct bereiken van het doel door daarop gerichte actie. Zo kan de regering goedkope woningen bouwen en daarmee zonder tussenschakel ineens een der doelen bereiken. De leer van de sociaal-economische politiek verdiept zich in al deze samenhangen en tracht aan te geven welke middelen ‘het best’ kunnen worden toegepast om een groep doelstellingen te bereiken. Wij zullen later voorbeelden van dergelijke aanbevelingen bespreken, vooral in de hoofdstukken 9 en 10, doch ook al in § 8.6. Op het ogenblik willen we alleen zeggen dat voor het bestrijden van de armoede het vergroten van de produktie toch wel het allerbelangrijkste is, want meer verbruik zowel als betere sociale verhoudingen vereisen een hoger inkomen en dat kan alleen worden bereikt als er meer, en zelfs veel meer, wordt geproduceerd. Vandaar dat een groot deel van dit boek gaat over de manieren waarop de produktie kan worden verhoogd (hoofdstukken 3-6). Daarnaast is ook een aantal vraagstukken van de verdeling van de produkten en de produktieopbrengst over landen en over maatschappelijke groepen van grote betekenis. Deze vraagstukken worden vooral besproken in de hoofdstukken 7 en 8. Bij dit aanzwengelen van de produktie en verbeteren van de verdeling is zeer veel werk te verzetten door mensen op alle mogelijke plaatsen in de wereld en in hun samenlevingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.6 De strijd tegen de armoede kan zin geven aan het leven van velenZo zullen natuurlijk allen die produceren - boeren, fabrikanten, arbeiders, technici enzovoort - bij die strijd betrokken kunnen worden. Doch ook degenen die anderen wat te leren hebben - onderwijzers, leraren, hoogleraren, moeders en vaders - zullen er een taak in hebben of kunnen hebben. Evenzo zullen vele ambtenaren en politici, die verantwoordelijk zijn voor de welvaart van hun land of van de wereld, een taak hebben en daarom weer degenen die die politici afvaardigen en dat zijn alle burgers. Dit geldt zowel voor de ontwikkelingslanden zelf als voor de ontwikkelde landen. De laatste kunnen op verschillende wijzen de arme landen bijstaan in hun strijd tegen de armoede. Van ouds doet een aantal zendelingen en missionarissen dat al, wanneer zij buiten het enge gebied treden van godsdienstige bekering; en dat hebben zij al vroeg gedaan, onder de indruk van de levensmoeilijkheden en de onwetendheid in het bestrijden van de ellende. In de nieuwere tijd zijn in toenemend aantal mensen uit de rijkere landen naar ontwikkelingslanden gegaan om meer doelbewust en georganiseerd de verhoging van de welvaart te bevorderen. Aan de ene kant is dat een aantal deskundigen dat in de meest verschillende technische functies werkzaam is: als landbouwconsulent, als ingenieur, als leerkracht. Aan de andere kant zijn dat de vrijwilligers die voor een veel lager inkomen, en vaak meer op het dorpsniveau, de inwoners van ontwikkelingslanden bijstaan. Ten slotte moet niet over het hoofd worden gezien dat het bedrijfsleven al sinds lange tijd eveneens heeft bijgedragen tot de verhoging van de produktie en het inkomen. Al is de motivering hier die van het directe eigenbelang, daarom behoeft dit nog niet te betekenen dat er ook niet het belang van de ontwikkelingslanden mee is gediend. Terwijl in bepaalde opzichten die belangen geschaad kunnen worden, bijvoorbeeld wanneer de natuurrijkdommen van het ontwikkelingsland worden uitgeput zonder dat daarvoor iets in de plaats wordt gesteld, is er in de meeste gevallen sprake van het verhogen van de inkomens van de ontwikkelingslanden door de uitbetaling van lonen en salarissen aan burgers van die landen die in dienst treden van de buitenlandse onderneming. Het feit dat daarmee winst wordt gemaakt, is geen bewijs dat het arme land erop achteruitgaat. Integendeel: zonder de aanwezigheid van de buitenlandse onderneming zouden deze mensen werkloos zijn geweest. Ieder die iets te maken heeft met deze verschillende activiteiten van de ontwikkelingspolitiek vervult daarmee ook een taak in dit | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grote geheel. Dat heeft niet alleen betrekking op de mensen die er direct aan meewerken. Ook zij die voor een ontwikkelingspolitiek begrip trachten te wekken, die er voorlichting over geven, die er propaganda voor maken, kunnen dit zien als een bijdrage, groot of klein, aan de strijd tegen de armoede. Vergeleken bij de wijze waarop een aantal andere van onze medeburgers hun leven besteedt, geeft men aan zijn leven bepaald meer doel en inhoud wanneer men zich ‘druk maakt om’ de ontwikkelingspolitiek. Er zijn nogal wat andere doelen ook die tegenwoordig iemands inspanningen kunnen bepalen. Men kan woningen bouwen voor onze landgenoten die geen woning hebben. Dat is zeker ook een doel dat de moeite waard is. Men kan zieken verzorgen. Men kan de voedselvoorziening hier in het Westen dienen. Men kan zijn deel bijdragen tot de militaire verdediging tegen een bekende of een onbekende vijand. Men kan strijden voor hervorming van ons onderwijs, voor meer inspraak. Men kan ook plezier maken zonder meer, plezier van heel verschillende aard. Men kan in de tegenwoordige maatschappij van betrekkelijke overvloed zelfs vrijwel niets doen en bijna zonder doel door het leven gaan. Vergeleken bij vele van deze doelstellingen is het meewerken, de hele dag of een deel van de dag, aan de strijd tegen de armoede iets dat meer innerlijke bevrediging geeft dan veel andere bezigheden, vooral wanneer men zich wat verdiept in de toestand van degenen die door deze strijd geholpen zullen worden. Het is natuurlijk indrukwekkend als men behoort tot hen die de reizen naar de maan voorbereiden of zelfs uitvoeren. Daartoe is in veel gevallen heel wat kennis, toewijding en moed nodig. Er wordt dienovereenkomstig geld aan besteed door enkele regeringen. Dit geld en daarmee de kennis, toewijding en moed zouden echter beter besteed zijn wanneer men er het leven hier op aarde beter mee hielp maken en er op die wijze misschien aan meehielp dat wij niet allen naar de maan gaan. |
|