| |
| |
| |
8
Vandaag is de dikke man met het grote hart in het hotel aangekomen. En het is niet redelijk meer wat er gebeurt. Het hotel is nieuw, de muren zijn gepleisterd, de bedden staat op rubberen voeten, en toch dringt het er door heen. We liggen te slapen met onze oren op het hart van de dikke man.
‘Er ligt toch niemand onder het bed?’ fluistert Jessica wanneer we het geluid voor het eerst vernemen.
| |
| |
‘Ik zal eens voor je kijken.’ Ik verlaat haar en ga op mijn knieën opzij van het bed zitten. Niets, aan de andere kant een nachtkastje,’ en ik richt me weer op. Jessica's hoofd ligt voor me. Of het moest het stof zijn en de stofpluizen die vibreren. Een bijenkorf van stof is het hier beneden.’ Ik blijf naast het bed zitten en leg mijn hand op Jessica's schouder. Ik denk na... peinzend.
‘Dit is een probleem! Dit is eigenlijk een liefdesprobleem. Je ligt samen in bed, en je houdt veel van elkaar, en dan rolt er opeens een snorkje langs mijn mond. Dat is vreemd. Ik zoen je toch alleen maar, en dan nog met veel aandacht, alle aandacht zelfs. Een snorkje zeg ik? een lawine van stenen is het, waterblaasjes die kapotspringen. Wat denk jij ervan?’
‘Wanneer er niemand onder het bed ligt, tja...’ Ze richt zich op en kijkt de kamer in. ‘Een mooie kamer, kamer 1956, stromend water, maar de kraan is dicht; nergens een muziekdoos, geen lampetkannen; het licht geeft geen geluid af, mooie moderne lampen, blauw en rood met visgraatje erin... zingt daar de lucht doorheen? Nee!
De wind over het meer, dat is een andere toon, licht en hoog als in de bergen. Nee, het is een
| |
| |
duistere toon, het lijkt wel een muur, stenen, een zaag die door een stenen muur heentrekt. ja! ik heb het.’ Ze komt nu helemaal van onder de deken te voorschijn. Ik bekijk haar en ondertussen verklaart ze mij:
‘Het is de dikke man, hij slaapt hiernaast, hij snorkt, o o, wat snorkt hij.’ Ze houdt haar handen tegen haar oren. ‘Weet je wel, hij is vanochtend aangekomen. Of misschien gisteren... hoe laat is het nu... 1 uur, gisteren was het dus! Toe, klop eens tegen de muur, of op zijn deur. Het is net of hij hier naast mij ligt. Hij drukt me het bed uit, o o.’
Jessica kijkt me grienend aan en grijpt me bij de schouders.
‘Nee,’ zeg ik, ik klop niet. Als ik hem wakker maak dan wil hij met me praten en komt hij ook nog hier op het bed zitten om te zien hoe dat nou kan. Dan vraagt hij me om even in zijn bed te gaan liggen en te snorken, zo hard als ik maar kan, door de muren heen. En ondertussen komt hij hier bij je in bed liggen, en hij zoent je om het beter te kunnen horen. Nee zeg, ik vind het griezelig. Trouwens als hij hier komt dan zakt het bed in elkaar en moet ik het weer betalen. Nee zeg, hoor 'ns even...’
| |
| |
Nog steeds peinzend ga ik rechtop naast het bed staan. Als we het nu zo eens doen...’
Je kunt zo ook niet naar hem toe. Je bent naakt, zover als ik kan zien,’ zegt Jessica.
Ik ga naast haar op het bed zitten, met gekruiste benen. Nu bekijkt Jessica me, maar ik peins.
‘Ik peins,’ zeg ik tegen haar, houd je gemak.’
De dikke man met het open hart... hij arriveerde in een open auto, die, nadat hij zo dicht mogelijk bij de ingang had gestopt, als een kameel door zijn knieën zakte, naar één kant openklapte en de dikke man gelegenheid gaf uit te stappen. Hij maakte vijf schuifelende bewegingen naar voren, hield zich staande en zei tegen de chauffeur:
‘Mijn beurs zit in mijn achterzak.’ Zijn arm wees zover mogelijk in die richting. De hand van de chauffeur bewoog in de achterzak van de broek van de dikke man. Onderwijl staarde hij met kleine nadenkende oogjes voor zich uit, alsof hij achter zich iets aangenaams gewaar werd. Zijn mondhoeken trilden en gromden even. ‘Vergeet niets,’ zei hij. De hand van de chauffeur dwaalde nog in de ballon rond.
‘Zo,’ zei hij even later tegen de chauffeur, ‘maak het maar weer in orde.’ De chauffeur deed zijn
| |
| |
best, met parelend voorhoofd. Hij stopte het geld in zijn binnenzak, klopte zijn handen af, zette de koffer buiten de deur en klapte de auto weer in elkaar. Hij liep onderzoekend om de auto heen. ‘Het was me een genoegen,’ zei hij, startte en reed weg zonder stof achter te laten.
De dikke man was nog niet van zijn plaats afgekomen. Plotseling richtte zijn arm zich naar ons. Voor hem uit wapperde een ronde hand.
‘Jullie komen zeker voor het feest,’ zei hij, zonder ons aan te kijken. Om zijn ogen op ons te richten zou hij zijn hele lichaam hebben moeten draaien. ‘Jullie komen op mijn feest.’
‘Ober,’ zei hij, en de Heyboss kwam naar hem toe. Zijn twee armen bewogen zich voor zijn lichaam naar elkaar toe en in zijn handen maakte hij een paar kleine puffende geluidjes. Ober, voor mij 1 kamer naast deze twee jongelui. 1 kamer graag, naast deze twee aardige jongelui, die elkaar pas zo kort kennen. Is er geen kamer naast deze jongelui vrij, dan moet u er een vrijmaken. Ik kom ten slotte maar een keer per jaar in dit hotel. Ik eet voor twee, drink voor twee, slaap voor twee en betaal voor twee.’
De Heyboss wenkte de kofferjongen, de Zeer Vermoeide, die al moe was geworden van het
| |
| |
kijken naar deze Zeer dikke man met het open hart. De Zeer Vermoeide zegt nooit iets, hij geeft alles te kennen met zijn Zeer lange armen. Bij het bevel van de Heyboss hingen de uiteinden van zijn armen op kniehoogte. Schoorvoetend kwam hij naderbij.
‘Voor jou kom ik niet,’ zei de dikke man tegen de jongen. ‘Jij werkt niet, dus jij slaapt ook niet. En je bent overigens ook nog te jong. Neem de koffer en geef me een hand. Zet me in de lift.’
Daar gingen ze. De Heyboss, de twee sportfiguren, het meisje met de blikken mond, en de oude man met zijn handen in zijn zakken draaiden om hem heen om de lucht voor hem vrij te maken. Afstapje, opstapje, tussen de lift, knopje, eerste etage. Op de eerste etage sprong de deur van de lift los als de knoop van een jas.
Wij stonden daar zo maar wat, Jessica en ik. Elf uur! is er nog geen post? En toen kwam er een auto voorrijden, een auto laag tussen de wielen.
‘Dat is interessant,’ zei ik tegen Jessica.
‘Dat is helemaal niet interessant,’ zei Jessica, dat is een auto.’
‘Kijk eens wat er boven uit steekt, een olifant zonder slurf.’
Wij stonden daar zo maar wat toen de auto stil- | |
| |
hield, toen de Heyboss naar buiten kwam hollen. Ik volgde het gebeuren verbaasd. ‘Hij heeft het tegen ons,’ stootte Jessica me plotseling aan. ‘O,’ ik voelde me niet op m'n gemak. De man stond daar geruisloos in zijn eigen vet verzonken. Hij kon zijn ogen niet draaien zag ik, zijn ogen zaten vast tussen twee burgwalletjes. En het hele tafereel ontrolde zich de lift in. Ik zág hoe hij de kamer naast de onze ingeholpen werd.
‘Wat zou dat?’ vroeg ik Jessica.
‘Hm, een walrus aan de andere kant van mijn bed.’
Toen we om een uur de eetzaal binnenstapten zat de dikke man er al, aan het tafeltje naast het onze. Hij knikte ons bemoedigend toe.
‘Het is toch wel een griezelige man.’
‘Een arme man.’
‘Ober,’ riep hij het meisje dat bediende, ‘ober, brengt u mij 1 biefstuk, aardappelen, appelmoes en 1 glas vermout. Dank u.’
Wij konden niet eten. Jessica keek alsof ze zand in de ogen had en ik voelde aan mijn horloge. We bestelden brood, lieten het inpakken en vertrokken.
‘Hebben jullie geen honger,’ zei de dikke man verbaasd, wacht maar, dat komt nog wel. Maar
| |
| |
veel in de zon lopen, flink zwemmen en lief voor elkaar zijn. Beloven jullie me dat?’
Ik knikte hem over mijn schouder toe en schoof haastig de glazen deur dicht. Hij hief nog eens het glas vermout op.
De middag brachten we lui liggend door. De zon verscheen in ons lichaam. 's Avonds gingen we zo vroeg mogelijk naar de eetzaal om het gezelschap van de dikke man te ontlopen. Dat lukte. We aten smakelijk en veelsoortig, maar toch gehaast. Tussen de happen door gluurden we naar de deur.
‘Die man is zo dik,’ zei ik tegen Jessica, ik heb het idee, dat hij met een hijskraan in zijn lichaam is neergelaten. Maar terwijl ze daar mee bezig waren is de kabel geknapt en is hij een beetje te hard in zichzelf neergekomen. Daardoor loopt hij nu wijdbeens en met geknakte knieën.’
‘Wat zou hij bedoeld hebben met dat feest. Wij op zijn feest. Eetfeest zeker. Ik bedank ervoor.’
‘Kom, we gaan snel weg.’
We maakten de tafel een beetje netjes. Kruimels op een hoopje, messen en vorken op het bord. ‘Kom,’ en we verdwenen met spoed.
We maakten de avond zoek met door het dorp te wandelen.
| |
| |
‘Dit zijn de metselaars en de vissers van overdag, deze mooie jongens.’
‘Ik heb ze allang gezien,’ zei Jessica.
We maakten de avond inderdaad zoek. We doolden wat rond, dronken hier en daar iets, lieten ons lichaam afkoelen. En we gingen naar bed.
‘Zo,’ zei Jessica, terwijl ze de balkondeuren dichttrok en de gordijnen ervoor schoof. ‘Deze dag is afgesloten, nu geen dikke man meer.’ Ze keek me genadiglijk aan en ging op het bed zitten, met haar vinger figuurtjes trekkend op de sprei. Genade, lieve hemel, lieve Jessica, doe niet zo mooi. Je komt me te na, ik word er klein en wee van en mijn haren verschieten.
Ik kwam bij haar en we legden ons te ruste.
Het duurde lang voordat Jessica fluisterde: ‘Er ligt toch niemand onder het bed?’ Ik richtte me op en begon te peinzen over de dikke man. ‘Houd je gemak,’ zei ik...
‘Ik zal morgenvroeg eens aan de Heyboss vragen wat die dikke man bedoelde met zijn “feest“,’ zei ik langzaam. ‘Ik heb zo'n vaag maar wel heel nadrukkelijk idee, dat hij geen eetfeest maar een slaapfeest bedoelde. Waarom moest hij anders per se een kamer naast de onze hebben. Hij snorkt als een stoorzender, hij stoort onze liefde.
| |
| |
Ja ja, het is een liefdesprobleem en met feest bedoelt die leuke dikke man het stóren van een feest. En dat is dan een feest voor hem. Hij vroeg immers of we op zijn feest wilden komen.
Ik denk dat ik de zaak rond heb. Ik zal er morgenvroeg de Heyboss eens over aanspreken. Die weet er meer van.’
‘Ja, ik begrijp het ook,’ zegt Jessica plotseling. ‘Die man kan jonggeliefden niet uitstaan - ha, ik ben blij dat we er zo uitzien - omdat hij zo dik is. En nu gebruikt hij zijn dikte om de liefde bij anderen te storen.
Ik zie het al, hij reist van het ene hotel naar het andere en installeert zich in de kamers naast die van jonggeliefden.’
Jessica straalt bij deze ontdekking.
‘Kom, jij hebt te veel fantasie. Jij moet het weer direct zien in zijn grote verband en in zijn psychologische diepte.
Maar het is wel interessant, al had ik dat geval liever in een boek beschreven gezien dan dat ik het zelf aan den lijve ondervind.’
‘Wat doen we nu?’
‘Tja?’
‘Het is wel jammer.’
‘Geef me nog eens een zoen.’
| |
| |
‘Zie je wel, daar heb je het weer. En zo sterk nu, je snor trilt ervan.’
‘Bah.’
We denken een ogenblik ernstig na.
‘We gaan maar slapen,’ zegt Jessica. ‘Zijn werkingskracht zal wel alleen tot deze kamer beperkt zijn. De dag is even goed als de nacht.’ ‘Slaap lekker.’
‘Nee, geen zoen meer.’
Ik pieker nog even over die stoorzending.
Wacht maar, denk ik, en ik draai me om, wacht maar tot het dag is.
|
|