magere beenen ver bloot in de zon en dat licht rond zijn hoofd, 't is Martienus!
Haar hart beeft, zij moet de hand op den mond houden om hem niet te roepen
Het water straalt uit den gieter. Er is een lach op Martienus' mond. De stijve, zwarte baard die laag van de kin begint, verheldert nog meer den dikgelipten, rooden mond Hij heeft plezier in zijn werk, zijn klare oogen lachen naar de bloemen.
Symforosa vergeet den tijd en den trein. Ze ziet zijn werk na, ze ziet hem gaan en keeren, van het regenwatervat naar de bloemen, en van de bloemen naar het vat.
Het wordt haar te sterk. Hij moet weten dat zij hier is, dat zij hem ziet, en stil opdat het niemand anders dan hij alleen hooren zou, roept ze hem met een zacht sissen tusschen de tanden aan.
Zijn rozig hoofd ziet op, zijn klare oogen zoeken rond, en als hij achter het hekken een begijntje ziet dat hem toeknikt, komt er eene verlegenheid over hem; hij herkent haar en hij lacht vriendelijk, bedeesd, lacht nog eens als zij daar blijft staan en ten tweeden male knikt, en dan gaat hij beschaamd weg en verdwijnt achter lauwerierboschagen met blinkend blad.