Daar is ze! De menschen gaan op zij staan op de smalle straatkantjes of op de dorpels der huizen, en onder zacht, plechtig en toch lochtig muziekgeruisch nadert de schoone processie.
Vóór het heilig brood gaat Symforosa, de laatste der Begijnen, die op twee roten, met het wit laken voor 't hoofd, en de groen wassen flambeeuw in de hand de eerewacht vormen. Voor haar ziet zij, schoon en kleurig als een rijpe zeepbel, den heelen stoet van maagdekens, vlaggen, lanteernen, oude peekens, heiligenbeelden en relikwiekasten, en achter haar, in wolken goeden wierook en zilveren belgesidder en latijnsch gezang, stapt onder een blauw brokaten baldakijn, de groote, dikke pastoor, die voor zijn rood gezicht met dubbele kin, de stralende remonstrantie houdt.
De baldakijn wordt boven den pastoor geheven door vier jongens in rooden rok en wit hemdeken, en degene die juist achter Symforosa gaat is Martienus.
Symforosa weet het, voelt het, en ze kan niets bidden, en als zij moet zingen steekt de stem haar in de keel.
Ach, wat een verschil bij verleden jaar, hoe was haar jong hert heel en al zaligheid bij dien wierook, die kleuren en dit gezang. Hoe voelde