Maar nu moet Symforosa in 't Hellestraatje komen waar Martienus woont.
Z' is er heelemaal van onder de voeten, ze wordt wit en rood, en asemt met schokskens.
Martienus staat in zijn hof tusschen rozen te werken.
Hij heeft een grooten zonhoed op en gele klonen aan.
Hare stappen klinken helder in de zonnige stilte en Martienus ziet op.
‘Hei, dag juffrouw Symforosa’ knikt hij bedeesd, en omdat zij niets zegt, voegt hij er bij: ‘Nu aan 't loopen in die zon?’
Symforosa blijft staan en zegt met bevende stem:
‘Dat mag men niet voelen, gij voelt het immers ook niet!.... O wat schoone rozen!’
‘Maar ik ben aan de zon gewoon juffrouw’ wedervaart hij rood wordend. ‘Ik leef van de zon, wat zou ik, en mijn bloemen, gaan doen zonder zon?....
Hier zie, steekt die t' huis in een vaasken’, en daarmee geeft hij haar een donkergele, met karmijn gerande roos, die den naam draagt van ‘Gloire van Dijon’.
Symforosa weet niet meer wat te doen van