delt weer gerust in den geur van vroomheid en van gratie, alsof er nooit meer geen kwaad zal komen.
En morgen, dan zullen de tellooren weer opgeladen worden met vet vleesch en dikke eiersausen, want de magen zijn plat van den grooten vasten.
En Paschen opent de deur voor de schoone dagen, dat men weer in het veld kan gaan wandelen en konijnen-voeder en suikerij snijden langs de Nethe.
De grond komt omhoog van al 't leven dat er onder broeit. De Lente loopt in de lucht, het hout heeft een nieuwen reuk, de botten hebben de boschagen met purpere tinten besprinkeld. De paaschlelies zijn weerom op hun tijd gekomen; aan den ‘Cavarieberg’ staan ze in hun felle kleuren. Alles wacht op een teeken. 't Is precies of men heeft maar op een horen te blazen, en de melkwitte mei zal van achter de draaiende molens te voorschijn treden.
En dat zijn allemaal dingen die een mensch zijn hart moeten verheugen.
Maar Symforosa is, sedert dien dag dat Martienus den hof is komen verzorgen, van binnen heelemaal veranderd.
Haar hart is geblesseerd.