Schoon Lier
(1925)–Felix Timmermans– Auteursrecht onbekend
[pagina 83]
| |
[pagina 85]
| |
De Herberg nevens de kapel. De processie gaat niet uit omdat het kermis is, maar het is kermis omdat de processie uitgaat. Eerst den Heilige met gebeden en waslicht vereerd, en er dan een goede pint op gezet en een volle schotel op gegeten! Het is een soort van offergaven en aanbiedingen van alle goedheden aan de Hemelse bewoners, maar men eet ze zelf op. Het is de natuurlijke bevruchting van het samenkoppelend Kempisch en Brabants element. Ginder liggen de Kempen met hun schralen, armen grond; en er moet hard gewerkt worden om een wegend selderken en een bloemigen patat te winnen. De mensen groeien naar den grond. De eenzaamheid en het eentonig uitzicht maakt hen ingetogen, stil en zwijgend, en het harde werk om wat havergortepap houdt hen deemoedig en nederig, gelaten en berustend. Het zal in hun leven toch niet veranderen, en in den Hemel zal het later beter zijn. Een stoersterk, diep Godsdienstgevoel geeft hun kracht en den vrede des harten. De vroomheid hangt te rieken over de eenzaamheid der lemen hutten en der smalle Kempische dorpen. Maar ginder aan den anderen kant is Brabant. Daar is de grond vettig, daar groeit het van zelf en overdadig, daar hangt het lied in de bogaards, en blinken de koeien in de vette weiden. Waar is de klaver zo mals? | |
[pagina 86]
| |
Daar wonen de dikken met puttekens in hun kaken! Daar vindt Rubens zijn blonde roze, kwabbervlezige meisjens, voor 't scheppen. 't Volk leeft er dicht opeen, omdat er meer levensmogelijkheid is. Daardoor meer gemeenschap, meer gesprek, meer geest, meer fut, meer bontheid en meer kleur. De oogsten zijn weelderig, daar kan een schuimende pint op af, en het bier trekt den mond in een lach en heft de benen op tot een dans. Het volk is er naar uitgegroeid, mals, los en joviaal, en 't looft God met een stuk spek in den mond. Wie zou er willen sterven! Die twee elementen vloeien te samen in het stadje dat op de scheiding der twee streken ligt, en de Lierenaar, de echte, is daaruit gebloemd, met zijn linkerkant, die vroom en zijn rechterkant, die zinnelijk is. 't Zijn twee feestende kanten. Want er is voor den Lierenaar nu volstrekt geen heilige vandoen om een feest te beginnen, maar met een heilige aan den kop kan hij de twee kanten ineens uitvieren, en dan is zijn hart het meest voldaan. Het feesten zit nu helemaal in de lucht, in het bloed; het is een blij gebaar van een gezonden geest. Jozef II, noch iemand anders kon, met iets op een vodje papier te kribbelen, dit gebaar doen ineenrollen of verlammen. Er mag geen pluim omhoog gaan of de maag zet haren toot | |
[pagina 87]
| |
[pagina 88]
| |
open en de Lyrische Lier rijmt en zingt. Het wemelt van wereldse en geestelijke feesten en gebruiken, die te samen gekeperd in een frisse guirlande, rond het Lierse jaar gehangen zijn. Lierken Plezierken! En als ik nu mijnen Snoeck-almanak doorblader, krioelt het van rode streepkens die de plezante gelegenheden onderlijnen. Het is een litanie van feesten. Op Oude-jaarsavond zijn de kinderen en de arme mensen van huis tot huis, en naar de hoeven gaan zingen; de oude, hartelijke nieuwjaarsliekens als: Wij staan hier in de kou te schudden en te beven; ons hartje breekt van rouw en wil ons toch wat geven, wat bier of brandewijn, maar geld zal beter zijn, want met die heilige dagen, ons beurzeken wordt zo klein. Met den avond staat het beurzeken dik van pepernoten, kantekoek, vijgen en muntebollen en rinkelende centen. En lijk overal wordt dan in elk huis het nachtje door gevierd en gedronken, om al kussend het nieuwe jaar te beginnen. De maag is nog voos van al de nieuwjaarborreltjes, als de drie Koningen Melchior, Gaspars en Balthasar bij 't draaien hunner ster komen zingen: ‘En er is een kindeke gebore, tussche bosse en velde verlore.’ 's Avonds wordt er in den driekoningenkoek naar de koninklijke boon gezocht; die ze vindt is | |
[pagina 89]
| |
Koning, en de koning drinkt en de anderen drinken mee. De Maandag, die reeds een luie broer is van den Zondag, brengt pas na Driekoningen een Verloren Maandag. Al wat men werkt dien dag, 't is al verloren, daarom doet men in 't geheel niets, dan de rekeningen rond dragen, en armlange worstenbroden eten met een koffie die men kan knauwen. In alle winkels en werkhuizen is 't worstenfeest voor de werklieden, die van blijdschap daarna in de stamineekens plakkende likeurkens gaan slabberen. Allemaal omdat het Kindeken Jezus verloren is in den tempel. Maar morgen is 't gevonden en dan terug aan 't werk! De goede Verkensvriend Sint Antonius, abt, nodigt de beenhouwers naar een souper, en om nen goedkope varkenskop te kopen, trekken de mensen naar het uurverre dorp Konings-Hoyckt. Daar liggen de verkenskoppen in een berg rond Sint-Antonius geofferd, en worden nadien buiten door den koster voor een burgerlijk prijsken verkocht. Men komt wat op asem, men gaat wat achteruit om beter zijnen sprong te nemen. En wip! Daar is vastenavond! Binnen enkele dagen begint de grote vasten, maar eerst nog eens alle litzen uitgeslagen, al de jolijt naar boven geschuimd, kloek gedronken en dapper gegeten! De maag wordt nog eens met een dikke laag vet geplaveid, om tegen den | |
[pagina 90]
| |
honger te kunnen! Bij de verkensbeenhouwers liggen de verkenskoppen met een appelsien in den snuit en een blikken bril voor de toeë oogskens. En drie dagen aan een stuk, is 't een gewoel, gekres, gedans, stoeten en bals van de zotte mombakkessen. En zij die een beschamend of belachelijk vleksken op hun familie of persoontje willen verbergen, krijgen het humoristisch te horen van achter de kartonnen snuiten. Wie veel te horen heeft, blijft t'huis, of gaat zelf gemaskerd anderen wat zeggen. Wie wat zeggen wil, trekt een mombakkes aan, want ach, men heeft zoveel moeten opkroppen, op den lever laten liggen en niets durven zeggen, zodat deze dagen een oliezachte, bevrijdende ontlasting zijn. 't Is een veiligheidsklep. En terwijl de maag nog omkeert en het bloed nog klopt van het bier en het eten, gaat men den dag daarop, met Assche Woensdag , naar de kerk een zwert kruisken op het voorhoofd laten stempelen, en eet men na het mager noenmaal de grote vastenvlaai vol glanzende ebbenhoutzwarte pruimen. 't Is nu de tijd van de dunne boterhammekens, de watersaus en het toeriemen van den broekband. Mannen die primus zijn van 't langste te smoren, laten de pijp liggen, en eten jijippekens van verveling; kerels die hun woorden steeds in een bad van bier dompelen, doen den pomparm aanhoudend janken. Men kan goed eten maar | |
[pagina 91]
| |
ook goed niet eten. 't Is de stille tijd, maar men vindt dat het toch wat te lang duurt en met half-vasten trekt men opnieuw een kartonnen mombakkes voor 't gezicht. Men is al blij dat men zo ver is. En de Graaf van Half-Vasten, de rijke broer van Sint-Nikolaas, want die is te Lier maar arm, laat naar de geliefden marsepeinen en speculatieventen dragen, en naar de kwezels en oude jonge juffrouwen, venten van beton-hard roggebrood. De kinderen zetten een mandeken onder de schouw, dat 's morgens van chocolade en lekkernijen overloopt. Men vast weer, och 't duurt toch niet lang meer, en haast iedereen is familie van een communiekantje, (de meisjes in 't wit, met vool en kroontje, de jongens met papillottenkrullen) en men kan zijn voeten onder tafel steken. 't Zijn grote feesten in die eerste-communiekantenhuizen, waar alles opnieuw behangen en geschilderd en gekleed is, en men de genodigden doet smulllen, om er jaren aan te peinzen. Met Witten Donderdag laten twaalf oude pekens in de kerk door den deken hun voeten wassen, en krijgen daarvoor een zilveren frank en een brood. 't Spreekt van zelf dat die voeten reeds op voorhand al gewassen waren. En daar is Paschen, de dag der verrijzenis van O. H. Jezus, de dag der zonne, de dag van den vetten os. De vette ossen hangen bij de beenhouwers te pronken, goudgebloemd en | |
[pagina 92]
| |
soms met een medalie aan als een vijftigjarig bruilofskerel. De klokken van Rome komen weerom en gieten beschilderde en suikeren eieren in de hoven en de hagen, en 's anderendaags wandelen de vette ossen in de magen der mensen. Wat peinst ge: in veertig dagen niet uw goesting gegeten! De bomen bloeien als witte ruikers, O. L. Vrouw ter ere, en als hare maand begint, gaan de harmonies en de zangmaatschappijen spelen en zingen voor de deur van hunnen ere-voorzitter, die een cigaar rokend in de deur komt luisteren, en, wat kan die vent al anders doen, hun een tonneken gersten naar hun lokaal laat gaan drinken. Nu is de verering van O. L. Vrouw in vollen gang; kaarsen en bloemen voor al de kapellekens en postuurkens, en bewegen naar Scherpen heuvel, Edeghem, Averbode; tochten die zeer uithongeren en veel dorst verwekken, twee dingen die na de gebeden, volstrekt den kop moeten ingedrukt worden. De zon is nu in hare volle malsheid, ze kittelt alles wakker, en ook kittelt ze uit hunnen winterslaap, de houten molenpaardjes zonder poten van den schelen Sterckx. Ze worden van den zolder gehaald om hunnen zomerdraaitocht aan te vangen. De eerste tocht is met Roggenbroodkermis. Dan draaien ze over de leverziekgele statie, en terwijl de kinderen draaien en touteren, smoutebollen en warmerek eten, | |
[pagina 93]
| |
[pagina 94]
| |
tettert de piston in de tenten en zaagt de harmonica in de herbergen; de paren dansen, en de rijstpap en de lekkere merte lachen op de tafels der feestende wijk. En die van d' andere wijken komen broederlijk de kermis meevieren. Zo' n wijkkermis rekt zich drie dagen, met den Zondag nadien nog eens een apotheose herhaling! Men klimt op staken, loopt in zakken, steekt naar de waterton. Kraamkens met droge schol, wat gelukkiglijk dorst geeft, staan aan de tenten, en vrouwen leuren met zoute paardenbloedworst en met keeldroogmakende nootjes de tenten binnen. 't Dient allemaal om dorst te krijgen. De paardjes van den schelen Sterckx, als ze hier moe gedraaid zijn, trekken den Zondag na O. H. Hemelvaart naar de Kluizekermis, de wijk der borduursters. Met O. H. Hemelvaart zijn al de huizekens opnieuw gekalkt, en als 't borduurkantje, kantje frul, goed is geweest, zal men maar van heel de week niet werken. Pastoor De Schutter vroeg aan een man die stervend was en naar den hemel verlangde .. En hoe stelt gij u den hemel voor, beste vriend?’ ‘Een Maandag van Kluizekermis, menheer pastoor,’ zuchtte de man. En de man zijn ziel waaide weg in die zucht. Nog al rap daarop is 't grote Lierekermis ter ere van de H. Sacramentsprocessie. Door de bevlagde straten, waar kaarsen en bloemen en heiligen op | |
[pagina 95]
| |
[pagina 96]
| |
de vensterrichels blinken, gaat over kleurig, gesnipperd papier en riekend kruid, de glorierijke ommegang, dien we daar straks uit de kerk hebben zien komen. Hij slingert als een muzikaal juweel door de straten en weerspiegelt zich nu en dan in de waters, terwijl de toren juicht en ronkt van vreugde. 't Is de dag van 't nieuw zomercostuum en den nieuwen hoed, en de gouden horlogieketting op den buik, van de eetmalen waaraan familie uit andere steden mee komt smeren, dus danig goed om te stoeffen, en om te zeggen: ‘'t Is hier beter dan bij U’. De italiaanse orgels en de crême-de-glace wageskens doen hun best met klank en kleur, de kinderen schreeuwen om ballonnen, en terwijl op de markt op een lijk-destatie-kleurig-kiosken (‘theater’ zeggen de mensen) een harmonie de kalanten der marktherbergen poogt vast te vijzen, zijn er buiten de poorten prijskampen van ringsteken en van kegelen voor de boeren. En 's avonds komen de boeren dansen in 't Rederijkers lokaal met zijnen schonen gevel, en holle pilaren. Laat slijpen de zangen door de straten, en menige bierbuik zit onder 't stadhuis in den Amigo te zuchten, en te zeggen dat hij 't nooit meer zal doen. Drie dagen dat het hamersymphonieken niet over de daken zingt. Zo komen we in de helft van 't jaar, maar | |
[pagina 97]
| |
ondertussen zijn er ook heel wat straat feesten voorgevallen. Er is iemand, of twee namelijk, vijftig jaar getrouwd, en in die straat worden dennenboomkens geplant, en wit en rood laken van boom tot boom gehangen. Van 's morgens in de vroegte komen alle vrouwen, rijk en arm, met witte voorschoten aan en met versierde bezems (er is daarvoor een prijskamp om ter schoonsten bezem) de straat keren. Ze gaan mee naar de kerk in stoet, met het verrimpeld paar en de lange familie daarvan, vergezeld van een harmonie, van witte maagdekens, en andere maag dekens te voet en te paard. die taferelen uit het leven van het huwelijkspaar verbeelden. de schone taferelen natuurlijk. 's Avonds verlichting in de straat en bal; 's anderen daags koffie voor de vrouwen en souper voor de mannen. Er is een de eerste van tekenen in een klas van de Academie van Antwerpen; de jongen wordt van de statie gehaald met al de maatschappijen en harmonies, en ze rijden er mee rond de stad en dan naar 't stadhuis, en 's avonds is 't verlichting en bal. Men waardeert de kunst en ook de duivenmelkers. Een heeft er de eerste duif t'huis op een nationale prijskamp, b.v. vanaf Bordeaux. Gevlag, hoge hoed, serenade, verlichting en bal. De klokluier is 50 jaar klokluier: stoet, keersters, bal, rijmdichten boven de deuren, enz. enz. De vlaggen | |
[pagina 98]
| |
zijn haast niet van den gevel en de hoge hoed niet van den kop; de rijmelaars ‒ en er zijn er goede ‒ moeten dikwijls nieuwe pennekens kopen. Op 21 Juli als de werklie naar Brussel hunne medalie gaan halen van 25 jaar ergens te werken, het nodig de muzikanten te verdelen, opdat elk jubilaris met een harmonieken naar zijn gepaleerd huis kunne vervoerd worden. 't Is nu ook de tijd der Vlaggeinhuldigingen van nieuwe maatschappijen: verse, belovende bloemen in de feestguirlande. De schele Sterckx trekt naar den Begijnenkant. 't Is Sint-Margeriet, dan korten de dagen dat g'het ziet. Nu feesten de Begijntjes op het hot waar de naieve, schone processie gaat, en feesten de mensen buiten het hof, waar de dans in de benen jeukt. 't Is weer voor drie dagen, en op die nakermis begint de Kermis van Sint-Anneken, de heilige uit het kapelleken met de kousebanden. Men moet haastig zijn want de zomer is al over den berg. Dan draaien de paardekens aan den waterkant; het is daarom ook Schippekenskermis. De H. Casianus komt begin Augustus melden dat hij nog altijd de patroon is der borduurvrouwen, en ter ere van hem trekken z' in stoet, met rozen in het haar, achter een harmonie, naar 't Hof van Beieren, soep met ballekens eten. Op twaalf Augustus begint het keersen voor de borduursters | |
[pagina 99]
| |
opnieuw; dan wordt de lampblok begoten, dan is er in elke herberg een beetje bier op den meegedragen lampblok te gieten, en veel in de keel. Sint Bernardus op Lisp roept den schelen Sterckx naar die parochie, waar een boerenprocessie een vermaard beeld van O. L. Vrouw door de straten draagt. Nu wordt het September; de oogst is binnen, en zullen de boeren in de omliggende dorpen eens hun hart ophalen in hevige kermissen, en de mensen van binnen Lier trekken er ook naar toe. Wat kan ne mens zoo heel den langen Zondag thuis zitten! Ge kunt toch altijd niet met de kaarten spelen en over de duiven klappen, of in uwen witten onderrok aan de deur zitten, en kreukelen en garnaal eten, en kwaad van de passerende mensen vertellen. Den eersten Zondag van October gaat de processie der predikheren uit de Kluis, met haren oneindigen zwerm van maagdekens, en den Zondag daarop is 't grote Kermis van Sint-Gommarus, stichter der stad Lier. Het volk, van alle kanten toegekomen uit Kempen en Brabant, en ook uit Holland, koekt bijeen in de kerk, om den wonderlijken Sint-Gommarusband aan te doen. Men klimt op de lantaarns om de processie te zien, bezonder voor de zilvren Sint-Gommaruskast, 500 kgr. Mijnheer! De Lierse vlaaikens gaan in de bedevaartmonden lijk klokspijs en 's noens | |
[pagina 100]
| |
staan de taarten op de tafel. Ook ter ere van Sint-Gommarus gaat er alle 25 jaar, anders is het nieuwe er te gauw af; een Ommegang met de Reuzen en het Beiaardspaard. De drie kermisdagen is 't een begankenis naar Emblehem, om aan 't Sint-Gommarusfonteintje het zelfde water te drinken, dat de heilige uit den grond deed springen om de dorstige knechten te laven. Water is toch maar water en men eet er daarom smoutebollen bij. De schele Sterckx draait zijn manège voor de laatste maal. De magere kiosk wordt dan afgebroken, opgevouwen en in een kelder gelegd, en den Zondag daarop feest een vuurwerk, boven een oceaan van koppen; de lucht kraakt, vlamt, fonteint, wordt doorspiest, en met een gevaarlijk gedonder dat de stad doet schudden en beven en de kinderen doet schreeuwen, verkondigen de flessen het einde van de kermisssen. Officieel ‒ wees niet bang ‒ want de winter is daar en men mag toch niet in slaap vallen lijk een beer, of lijk de peerden van Sterckx, die nu terug op zijn zolder zitten. Men zal beginnen met Allerheiligen van de doden vroom te herdenken met keerskens te branden op het kerkhof, rozenhoedekens te bidden, en 's avonds koekebakken te eten. In alle straten, uit alle huizen walmt de heerlijke reuk der koekebakken door den mist, en daar binnen is 't een gesmek | |
[pagina 101]
| |
[pagina 102]
| |
aan beboterde koekebakken, koekebakken met suiker, met siroop, dat de vingeren druppelen van weelde. De doden zijn herdacht, maar nu om de levenden gaan denken! Want het duurt nog zolang eer 't Nieuwjaar is! Den Zondag na Allerheiligen is 't Foor. De grote Groote Markt is te klein voor al wat er opstaat: galopperende molens ‒ rendez-vous voor kalverliefde en andere ‒ waar in 't laat de deftige madammekens en menheerkens ook te paard zitten: stootmolenkens voor de kinderen, wafelkramen, touters, geliefd door de meiden en piotten, barakken met slangenmensen, goochelaars, wilde mannen die vlees eten en vuur drinken (dit zijn dan soms gehuurde Lierenaars); de circus waarvan de grote ‘clou’ het kleine mannekenpis is; waarzegsters voor hen die naar een erfenis wachten; Genoveva van Brabant-Theater, dat snottebellen doet wenen. En verder een gemengsel van vlooien- en wilde beesten-barakken, warmerek-nougat-smoutebollen, poppen, nougat en schietkramen, hobbelwitjesmolens, 3 bollen voor vijf centen! Liedjeszangers, keerskenschiet, de geweldige hamer en herculbarakskens. Veertien dagen kunt g'er van genieten; en de drie zondagen, als elkendeen wat meer geld heeft dan in de week. is het een loslating als van een muzikalen waterval. D'een orgel concurreert tegen d'andere, men doet om ter | |
[pagina 103]
| |
[pagina 104]
| |
lichtste, men roept om ter hardste. 't Wemelt, krioelt, kinderen schreeuwen, boeren zingen, pijpen breken, de hamer knalt zijn triomfen uit, en de sirenen der twee molens lachen gichelend hoog in de donkerte, boven al het lawaai, het licht en de dooreengekeperde reuken. Er is lang op voorhand voor gespaard en al dit geld moet op ‒ met den overschot kan men toch niets doen. Terwijl de Foor afgebroken wordt, vieren de zangers en de harmonies de Heilige Cecilia. Liberaal en Katholiek komen om ter beste spelen en zingen in de grote Kerk. Elkeen denkt dat zijne maatschappij het beste gespeeld en gezongen heeft, en daarom is 't 's avonds souper voor elke maatschappij. Het vriest, het regent, 't vriest weer, en 't zijn nu de dagen dat de maatschappijen en spaarbuskens hun soupers geven, en daarom is men lid van veel maatschappijs en spaarbuskens. Het tiental toneelmaatschappijen zorgt dat de Twee Weezen, De Kaartlegster en Roze Kate de zakdoeken van het publiek nat maken. Sint Crispinus, Sint Elooi, en andere milde Sinten, worden door de verschillende gilden der smeders, schoenmakers en metsers vereerd met een mis en een souperken. Alle concerto's sluiten met een bal. Er is verkleedbal, boerenbal, zigeunersbal en galabal; men moet het kind toch een naam geven. Intussen is Sint Niklaas al gepasseerd, deed even- | |
[pagina 105]
| |
als de Graaf van Halfvasten speculatieventen ronddragen, maar daar hij armer is, zijn ze veel kleiner, en voor de kinderen kan hij maar enige rood-suikeren ventjes en tikkenhanen op een stoksken in hun telloor laten vallen. Op 21 December sluit men patroons, ouders en tanten achter de deur en ze mogen er niet eerder achteruit, alvorens worstenbrood beloofd te hebben tegen Verloren Maandag. Zo heeft men al reeds wat in 't zout liggen, terwijl de Kerstboom in de rijkmensenhuizen gloeiend bloeit, evenals in de lokalen der maatschappijen. De herders komen zingen. Onnozele Kinderdag verkleedt de kinderen in oude grootouderskleren, in nonnekens, boeren en boerinnen, en 's avonds verkleedt hij de grote mensen! Ha! Ha! Overmorgen is het weer Nieuwjaar! 't Vers bier ligt al in den kelder, de oude wijn wordt uitgezocht, de vlezen en gevogelten worden besteld, en een nieuwe feestguirlande bloemt riekend op uit de verslenste. 't Feesten herhaalt zich steeds, en toch blijft het nieuw alsof het de eerste keer was. Teken van jeugd en levenslust en lichte horizonnen. En hoe kan het dan anders dan dat dit volk zo sappig is en mals in zijn leven en zijn taal. Al dit feesten heeft den humor aangescherpt, en geestige typen verwekt. Ik lees daar nog in een oud dagboek: ‘De smakelijkste | |
[pagina 106]
| |
herinneringen heb ik meegedragen uit de oude, doorrookte, gezellige herbergen, waar wij in voeling kwamen met de eigenaardige typen uit het volk, en ook uit de burgerij van Lierke Plezierke, met hunnen vetten humor, die hun van de lippen drupte, na hem gebaad te hebben in menige pint gersten, en dien ze daarna verzopen in den genever van Sinte Pieter, na waggelend gedanst te hebben op de schreef! Lierke Plezierke!’
Ei ja, ik moet nog die bladzijden geschiedenis aanvullen, wel, dat was toen de Duitser lijk een orkaan kwam aangerold, dat Koning Albert, tussen de legertochten in, op het deftig stadhuis te schrijven zat in den glans van het Cardovaanse goudleer. En toen Albert aan 't hoofd der bloedende piotjes aftrok, hoorde hij nog om zo te zeggen, het oude, schone Lier dat Peter Breughel zo vroom was komen uittekenen, door de vijandelijke vuurmarmitten betrommeld worden. Lier is er levend uitgekomen, maar is invalied met valse armen en benen. Nadien kwam de voetbal en cinema de mensen uit de huizen en de herbergen halen, en stilaan verprutst, vergaat het oude, schone Lier, van binnen en van buiten! |
|