is heelemaal anders dan vroeger, z' heeft immers haar hart moeten breken? Ze zegt weinig, z' is veel zwijgzamer geworden en ze wil maar werken, ze zoekt werk en is Sophie van groote hulp. Zij krijgt nu dikke, roode handen, lijk Sophie haast, ha, ha, ha! En als ze niet werkt leest ze schoone boeken, en daar kan ze soms over vertellen, Mieke, alsof het een pastoor is die op de preekstoel staat. Ik zie haar nog non worden, als 't zoo voort gaat. Z' heeft een iever voor 't geloof, die mij verbaast! En een beslistheid van een abdis. Alle dagen, na de eerste mis, gaat ze de zieken bezoeken, plundert mijn halven wijnkelder, en vast dat z' er van vermagert. En hoe ik ook mag praten en zeggen dat ze ineens zoo hevig niet moet zijn, 't kort niets, Mieke, ze vast lijk een pater trappist. Ik zeg, als 't zoo voort gaat wordt ze nog non!’
Mieke zegt niets en staart hem verwonderd en verdrietig aan.
't Valt den pastoor op en hij vraagt: ‘Ge beziet mij zoo vreemd. 't Is of het u geen plezier doet!’
‘Och menheer, och menheer, jawel, jawel! Maar ziet ge, ik dacht nog aan haar woorden, toen ze hier zat te weenen, daar aan tafel....’
‘Wat zei ze, Mieke?’
Het vrouwtje durft het niet zeggen en stamelt: ‘'k Ben 't vergeten menheer Pastoor, 'k ben het echt vergeten. Maar ik zie ze daar zoo nog zitten ziet ge, zoo vol tranen, en daarom verschiet ik zoo van wat ge zegt, en zeker doet het mij plezier, menheer Pastoor, als er iemand is die, die....