de alkoven. Zij is het brood van ons hart. Wij willen lijk kinderen onder haren moedermantel staan. En 's nachts neemt zij haren goddelijken zone bij zijn bloedende hand, en wijst hem de huizekens waar er verdriet is, opdat hij zou genezen.
En peins een keer, Leontientje, als ge hier staat, ja probeer dan eens te voelen de aanwezigheid der duizenden Lievevrouwen, overal verspreid, hoe zij een is in allen, en allen in een!
Hebt ge soms verdriet, denk daaraan! Kom hier, als g' hier het liefste komt, voor haar bidden, en allen hoe zij zich ook mogen noemen, en voor wat ze ook aanroepen worden voor lijden of verblijden, die van Scherpenheuvel onder haar koepel van sterren, die van Averbode, Hanzwijck, Hakendover, die uit Limburg, die van aan de zee, ja die uit andere landen, die in de huizen en langs de straten en de wegen en de rivieren staan, zullen van uit hun nissen, altaren, alkoven en kapellekens, van uit hunne bosschen, bergen en grotten, hun hoofd uwaarts wenden en luisteren naar uwe woorden. Want allen zijn verbonden met een draad van onzichtbaar licht aan haar hemelsch hart, dat neerziet en zoekt over de wereld.’
Die woorden hadden aan het twijgje van Leontientje's hoop belovende botten doen kiemen.
Nu is haar hart door groot verdriet gebutst. En zij komt met die gedachten van Heer-oom, een negendaagsch gebed houden voor het zwartbesmoord beeld van O.L. Vrouw der vijf wonde-