| |
| |
| |
De perels der Middellandsche Zee
IK hadde gaarne ginder het kerksken bezocht, dat Pisaansch-gothiek, wit juweeltje, dat met zijn rechterwand in 't water van den rappen Arno staat, maar, daar wij den tijd niet hebben, hooren wij een stuksken Mis in een zeer klein donker kapelleken, een paar huizen voorbij 't hotel. Een zeer oude priester, die erg stamelt en den beverik heeft, doet langzaam de Mis, bijgestaan
door een arme, triestige vrouw, die met neusstem de Latijnsche woorden murmelt. Wij zitten er alleen, en, als we weggaan, blijft er niemand dan de oude priester en de triestige vrouw, wat een verdrietigen indruk geeft. De bergen achter de stad staan in den wierook van den morgen, en de trein rolt, met links soms zichten op de zee, en rechts gewoel en geknobbel van heuvelen, met er op en rond en er tusschen witte dorpen, steden en roze villa's; daarachter rijzen de geweldige rotsbergen
| |
| |
met sneeuw op hun toppen en in hunne ravijnen, de grijze wolken.
We rollen voorbij Carrara, waar de witte marmer van komt. Ons Rachel en ons Emma springen op, daar ze nu eenmaal van marmer houden, en zij wijzen geestdriftig naar de witte groeven, die in de verre donkere rotsen opblanken. Na nog eenige dorpen voorbij gestoomd te zijn komen wij aan de Riviera di Levante, en de trein blijft nu aanhoudend nevens de blauwe wateren van de Middellandsche zee. Rats er nevens, als voor een wedding zoo nip. Z' is van diep en zuiver blauw, met een smallen zoom van wit schuim, die op de keien speelt, als een Brugsche kant, die onder een blauw kleed uitpiept. De trein volgt de bochten, de rotsige inhammen, schiet tunnels in en uit, en telkens, uit de donkerte gekomen, zien we nieuwe zichten in geweldige kleuren. Want de zee is blauw, de huizen roze en wit, de daken hevig rood, en het groen is vol smaragden spelingen. ‘Appelsienen! Appelsienen! Citroenen!’ roept ons Rachel. En eindelijk zien wij ze, in 't teruggaan! Ze groeien in de tuinen, er zijn er heele bosschaadjes van, en ze blinken in de boomen der stationnekens, als reclame-affichen voor limonadefabrieken. Och Grootmoeder en Grootvader! Gij die achter het donker smidshol, (mijn grootvader was een smid), dit appelsienenboomken in een bloempot met zooveel liefde onderhieldt. Hier zijn ze de goudene vruchten in volle zon en volle lucht! Ze beperelen gulden het klare landschap, als met goud bedrest, en verhoogen in voornaamheid de voornamer wordende uitzichten! Groote roze en witte villa's met palmentuinen zitten op de heuvels, blinken aan de zee; de rijkheid groeit naarmate we dichter Genua naderde. Op huizen van minderen rang, maar toch met Grieksche omlijstingen rond de vele vensters, (de menschen doen zoo gaarne paleisachtig), zijn er veel vensters niet echt, maar geschilderd en toch echt schijnend. In Italië houden z' er aan u te verschalken, en ze kunnen het! Zoo denkt men soms, op zekere zol- | |
| |
deringen en muren, bas-reliefs, nissen en beelden te
zien; of in sommige altaren en koorgestoelten, openingen en diepten met goudene voorwerpen in, maar 't is allemaal geschilderd. Ze maken er een kunstenarij van. Zoo heb ik in
Rome 's morgens in mijn bed recht gestaan, om te zien of de mouluren op het plafond wel echt of geschilderd waren. 'k Heb het niet kunnen vinden alvorens er een balleken nat papier naar toe te kletsen; 't bleef plakken! 't Was geschilderd!
Plots op een berg verrijzen veel hooge huizen bijeen; op een nog hoogeren berg rust lijk een sphinx een kasteel, en we zijn te Genua. De autobus voert ons klimmende, woelige straten op, en als we in 't hotel de handen gewasschen hebben, staat de noodige voituur met twee paarden reeds klaar. We reden een berg van hooge huizen op, waarboven een andere berg met huizen oprijst, en daarboven weer een. De huizen doen om ter hoogst. En zijn er die heel de flank van den berg loodrecht bedekken. Maar proper verzorgd, voornaam, rozig
| |
| |
rood of gelig gelakt, of uit steen en marmer, en met veel palatie van mouluren aan. Denk daarbij de zon en palmboomen, platanen en fonteinen langs de wegen, en amandel-, citroen- en rozenboomen in de tuinen! 't Is er deftig. De dames zijn schoon gedost en de dienstmeiden zijn net, met net-gekleede kinderen. Dit laatste vooral, doet mijn vrouw en ons Rachel, die nog kleine kinderen moeten kleeden, scherp met copieer-oogen toezien. Zoo zijn we langzaam de hoogte opgerold op den nok van de stad, en zien we diep beneden ons dalen en hoogtens met tuinen en wegen, en met witte huizen bedekt, en kasteelen op de bergen. Een Benozzo Gozzoli in levenden lijve! De koetsier voert ons naar 't kerkhof. 't Is een strijd tusschen Milaan en Genua om ter schoonste kerkhof. Dit van Genua is schooner van uitzicht, 't ligt op de helling van een berg als een Grieksch theater en de zee spoelt tegen de muren; er zijn veel meer cypressen, 't is meer in stijl gehouden, meer Grieksch en meer Böcklinachtig. Maar als g' er op wandelt, dan doet het zoo hevig niet aan als dat van Milaan. In Milaan zit meer forschheid, meer hartstocht, 't is feller van uitdrukking.
We gaan er rap af, om aan een kraamken veel citroenwater te drinken, want de zon maakt dorst. De bolneuzige koetsier rijdt met ons door de hooge stad, met haar pracht van huizen, parken en tuinen; en toont dan fier 't Panorama van Genua. 't Is gebouwd in halven cirkelronde omheen de blauwe zee-baai, die krioelt van schepen, en 't eene huis groeit boven het andere als trappen den berg op. Alles ziet in felle kleuren naar de fel-kleurige zee. De koetsier zegt trots in 't Fransch: ‘Nu zal ik u eens een gouden plafond laten zien.’ Wij rijden naar de Annunziatakerk. Och ja al die Italiaansche kerken hebben het zoo geweldig in 't plafond gezien! Maar in deze kerk met haar drie beuken en drie koepels, zijn 't gewelf en de binnenwanden der koepels dan ook zoo overweldigend van gouden luister en fresco dat het niet machtiger kan. 't Is als een gebruis, een overgekook, een storm van
| |
| |
renaissance gouden krullen, gouden engelen, gouden vruchten, gouden friezen, gouden bogen en gouden basreliefs. Om omver te vallen!
Doch we moeten rap zijn, willen we nog de kathedraal zien. Zij heeft de air niet een kathedraal te zijn, in haar eenvoudig Romaanschen bouwtrant, gezébraad in witte en zwarte marmer, met een nederigen toren bezijds, in 't zelfde kleed. Ze staat voornaam op trappen, en binnen is 't er ook in witte en zwarte strepen, met een galerij van 't zelfde boven de twee zijbeuken, wat Alhambraachtig aandoet. Een koster biedt ons aan den tresoor te bekijken, maar onze oogen rammelen van al het tresoorige Italië, en we gaan liever naar het nog bewaarde lichaam van de H. Catherina van Genua zien. Na in een klooster veel trappen te hebben geklommen komen we in de kapel, waar er juist vlaggen en draperieën gehangen worden voor a.s Zondag, die de feestdag der heilige is. De kist is boven het altaar, maar een broeder laat er ons naar toe klimmen langs een ijzeren trappeken. En dan zien we haar liggen, zoo dicht bij als dit papier. Z' is nog zeer goed bewaard, bruinrozig, dof; de oogschelen als van gesmolten was toegeloopen, de naakte voeten gezwollen en veel van hun vorm verloren, maar de fijne, saamgevouwen handen zijn zeer goed en schoon; en waar de mond is weggeteerd, heeft men in de holte gesteriliseerde rozen gelegd. Als wij een tijdeken gebeden en gemijmerd hebben bij het overgeblevene ziele-omhulsel dezer schoone heilige, heeft de bolneuzige koetsier er plezier in, ons naar de lage stad, de straatjes bij de haven te voeren. Hoog, te hoog zijn de huizen, te dicht bij elkaar, en terwijl het er beneden rammelt en krioelt van wagens en karren en menschen, is het er van boven kolossaal bevlagd met waschgoed, dat aan dwarsgespannen koorden te drogen hangt, honderden hemden, mansen vrouwenbroeken, onderbroeken, rokken, jakken, kousen en lakens kleuren en zwaaien ondereen als de vlaggen en wimpels bij een joyeuse entrée. En zie, een vrouw
| |
| |
hecht met een stok, van uit een zesde verdieping een natte frak bij de koord, de vallende druppels blinken in de zon, en de menschen die er onder door gaan, en den dres op hunnen kop krijgen, zien nog niet eens naar omhoog.
Haast op alle huizen, zooals in veel andere steden, zijn nog sporen van de hartstochtelijke voormalige kiezing geschilderd. ‘Votate per Mussolini,’ ‘Votate per Manzani,’ met allerlei spreuken en teekens als de Fascistische bijl en andere dingen... Als wij 's avonds gegeten hebben, gaan wij - ons Emma blijft thuis, - smalle straatjes in waar schoone winkels zijn van chocolade, van Middellandsche zeevisch, van zilveren vlecht- en drijfwerk, van leder, kousen en fijne porceleinen. Als we 's morgens wakker worden trommelt de regen lijk soldatentrommels op het glazen dak der galerij, waaronder ons venster uitgeeft... In den morsigen regen rijdt de trein weer van de eene tunnel in de andere, telkens uitzichten gevend, links op de zee, helaas nu grijs, en rechts op bergen en rotsen, die zich wegsteken in de wolken. Maar stilaan vouwt de zon de regengordijnen op, plekken absinthgroene lichtglanzen op de zee, bergflanken dragen een harnas van goud, de hemel wordt weer vergeetmijnieten-blauw en weldra is het volle juichende zonne! Het licht omhult de wereld, de kleuren kraken uit de nevels los, lijk vlinders uit hunne hoornen-schelpen, en Italië, dat we gaan verlaten (de menschen nemen reeds hun valiezen uit de netten) - Italië, waar we een schoone brok van gezien hebben, laat zich nog eens schoon zien. Een stille blauwselblauwe zee, bergen met sneeuw, overdaad van bloemen in de tuinen, villa's en dorpen op de in de zee uitstekende rotsen, zon, citroenen en appelsienen, en enorme cactussen. Een Paradijzenland!
Te Ventimiglia, de Italiaansch-Fransche grensstatie, worden, na lang wachten in een soort van glazen broeikast, eindelijk de koffers opengedaan door de minutieuse Fransche douanen. Een vraagt me, of ik tabak bij me heb, terwijl mijn pijpesmoor hem in 't gezicht pluimt.
| |
| |
Op mijn ontkennend antwoord mag ik de valies gesloten houden. Een Hollandsche vrouw hoor ik na 't onderzoek tot haar vriendin fluisteren. ‘Ik ben er met den schrik van af. Niets moeten opendoen, wat geluk!’ Maar anderen zijn er die schoone sommen mogen betalen.
En we bollen Italië uit, het schoon, het geweldig, hartstochtelijk, geloovig Italië. 'k Zou een lofgedicht willen afsteken, maar de lucht, het water, het land, spijts we in Frankrijk zijn, verandert wel van naam, maar niet van schoonheid. Integendeel! Hier liggen de steden en dorpen op de zeerotsen als perels uit de zee, koraal, roze, blank, goudgeel met bloeiende tuinen, palmen, citroen, appelsienenboomen. Er zit iets aarzelend goud in de rotsen, die purper zijn in de verte, iets doorzichtigs in de verschillende groenen, en de blauwe zee weerspiegelt die weelde als geschilderd! Elke uitkom van een tunnel aan de kleine baaien is als een nieuw glasraam. En soms zien we achter of voor ons verschillende baaien met haar dorpen liggen. We houden gelukkiglijk aan al de kleine stationnekens stil, telkens met het gezicht op het water onder ons. Daar is Mentone met zijn visschershaven en zijn witgezeilde scheepkens als vlinders; ginder steekt Monaco als een bonte bloemtuil ver in de zee; daar is het juweelige Monte-Carlo, waar we de Kurzaal zien, de menschen onder rood en wit gestreepte parasols en palmen zitten, en waar we in de blauwe en groene kleuren van het water de visschen zien zwemmen. Altijd dicht, zoo dicht mogelijk bij het goddelijk-schoone water. Rechts klimmen de villa's op de blauwe bergen, maar zie die muren der villa's, beladen, betapijt met bloemen; 't is één bloem aaneen. 't Zijn gevels van bloemen, d'eene nevens d'andere, een Angelicostraat! Scharlaken, roze, safraangeel, oranje, wijnpurper, geel, wit, blauw in alle tonen en tinten, hevig en zacht. Stel u de tulpen en hyacinthenvelden van Haarlem voor, die ongevierkant, zwierend en golvend hier aan de muren gehecht zijn, naar de balustraden kruipen, rond vensters en rond
| |
| |
prieelen vlammen. Stel u daarbij voor, die blauwe zee met perelmoeren schijnen en witten kant, die dorpen en steden als ivoor en koraal, het groen als glas, en daarboven de blauwe bergen met dorpen en huizen op, en nog hooger de sneeuw, glinsterend tegen een hemels-blauwen hemel! Dit is hier 't schoone aan, dat de mensch hier mee de natuur heeft schoon gemaakt. De mensch heeft hier met gebouwen en tuinen een guirlande van levenshulde langs heen den witten zoom der blauwe zee gelegd.
Daar is Beaulieu, één bloemstraat tot Villafranca, en daar is Nizza!
De honger klepelt lijk een kloksken der arme Clarissen, en waar de aromige Chianti de spijzen naar binnen dreef, doet het nu de ernstiger Bordeauxwijn. Maar dan seffens, neen, nu niet naar de kathedraal, den Dom, want met de groote Christene kunst is 't hier uit, maar seffens naar de zee, waar we stil en moe op een bank gezeten, de halve maan over het blauwe water zien omhoogschuiven. In de verste speelt snaarmuziek, en de witte kantzoom der zee ruischt als zijde. We gaan natuurlijk naar huis langs de winkels, die juist aan 't sluiten zijn, en aan de modemagazijnen plakken de vrouwen lijk gelijmd. Ik koop tabak en sigaren. En we zitten nog laat in den voortuin van 't hotel. Palmboomen rijzen hoog boven ons op, en de mane schijnt door de vingeren der palmbladen, en bestreept het tafeltje waarop onze kommekens koffie staan. 't Is stil, er zijn zoete bloemenreuken; het vuurken van een sigaret blinkt onder een glorieët, waar gefezeld wordt. Er zitten sterren en mirakelen in de lucht.
|
|